Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

Beracha

Kerstmis 2022

Laatst was ik weer eens in Iranzu, een klooster in de uitlopers van de Spaanse Pyreneeën, waar ik vaker kom, en ik kon maar geen onderwerp vinden voor mijn column voor Kerstmis. Totdat ik de tekst onder ogen kreeg van een retraite die één van de paters had gegeven, ook voor Kerstmis. Die ging over dank, Beracha in het Hebreeuws. Aanvankelijk leek het me een nogal truttig onderwerp, hoewel het woord “dank” in katholieke teksten vaak voorkomt. Eucharistie betekent dankzegging, lofprijzing, het woord voor de Heilige Mis. Maar een onderwerp dat niet zo voor mij leeft, daar kan ik niet goed over schrijven.

Dan gaat het vanzelfsprekend over dank voor alles, niet alleen voor de aangename dingen in het leven. Een kaars opsteken voor een geslaagd examen, dat ligt voor de hand, maar dank voor alles? Ook voor het zakken voor een examen? Moeten de mensen in Oekraïne dankbaar zijn voor wat ze overkomt? Toch is er het bekende woord, in cruce salus, in het kruis ligt de redding. Hij die het kruis in zijn leven heeft leren aanvaarden, heeft het paradijs op aarde gevonden, zegt Thomas à Kempis. En Jezus zegt zelf … wie zijn kruis niet opneemt en mij volgt kan mijn leerling niet zijn. En leerling van Jezus zijn, dat is toch het summum. Thomas nog eens … als je het niet met vreugde kunt dragen, draag het dan tenminste manmoedig. Er is dus een aansporing minstens tot aanvaarden. En je hoort het mensen ook wel zeggen … ik heb het leren aanvaarden. Maar dat is nog iets anders dan dankbaar zijn voor het kruis. In de nieuwe – foute – vertaling van het Onze Vader zegt men zelfs … en breng ons niet in beproeving…, in plaats van bekoring. We bidden dat we geen kruis op ons gelegd krijgen. Wat onzin is, want iedereen wordt beproefd. Iedereen heeft wel kruisen te dragen. Dat hoort bij … la condition humaine.

Dus ik zat met het woord dank. Maar in de retraitetekst van de pater vond ik een anekdote die me verder hielp. … een vrome man vroeg eens aan rabbi Elimelech: ‘hoe is het mogelijk om God met evenveel dankbaarheid te zegenen voor slecht nieuws als voor goed nieuws?’ ‘Ga naar het huis van mijn broeder, de heilige rabbi Susja’, antwoordde rabbi Elimelech, ‘en stel hem dezelfde vraag.’ Toen de vrome man bij rabbi Susja kwam, zag hij in één oogopslag hoeveel deze rabbi moest hebben geleden tijdens zijn lange leven. Zijn gezicht en zijn lichaam waren getekend door de pijn van zorgen, ziekte en armoede. Toen vroeg de vrome man aan rabbi Susja: ‘hoe is het mogelijk om God met evenveel dankbaarheid te zegenen voor slecht nieuws als voor goed nieuws?’ En rabbi Susja antwoordde: ‘waarom vraag je dat aan mij? Hoe zou ik daar een antwoord op kunnen geven? Mij is nooit iets ergs overkomen.’

Rabbi Susja laat de mogelijkheid open dat hem wel iets ergs hád kunnen overkomen, namelijk waar hij in het Onze Vader ongetwijfeld vaak voor heeft gebeden … en leid ons niet in bekoring. Zorg ervoor dat ik nooit op de bekoring inga, dat ik afstand neem van Jou… Bid dat je niet op de bekoring ingaat … zegt Jezus tegen de leerlingen die slaap gevallen waren en nog geen uur met hem konden waken. Bid dat je Mij niet in de steek laat … bedoelde Jezus, want ik laat jullie ook nooit in de steek. Dus er helpt geen lievemoederen aan: het gaat toch om dank, ook voor het kruis. Als je God overal voor zou kunnen danken, dan zou er wél harmonie in het leven komen. Geen toppen en dalen meer. Een Stoïcijnse lankmoedigheid, maar dan met blijdschap en vreugde. Jezus, de Verlosser, komt met Kerstmis op aarde. Hij is de blijde boodschap. Zou die daarover gaan? Zou ik hier toch een kerstwens uit kunnen halen?

De gelovige mens schrijft alles wat hem overkomt aan God toe. Nooit aan het toeval bijvoorbeeld. ‘Insjallah’… horen we de Moslim vaak zeggen… als God het wil. De overste in een klooster in Rome zei, als een zuster weer eens lastig was … in Gottes Namen. Ik verdraag het maar in Gods naam. Maar mensen zeggen toch ook … ‘hoe kan God dit toelaten’, bijvoorbeeld zeker als onschuldige mensen, of kinderen, iets ergs overkomt. Dit heet het vraagstuk van de theodicee. Zelf heb ik daar nauwelijks last van. Als God niet bestaat kun je niet boos op Hem zijn. Als hij wél bestaat dan zijn Zijn wegen ondoorgrondelijk, zoals Paulus zegt. Soms begrijpen we het gewoon niet. God is liefde… kan ik gevoelsmatig wel verenigen met … hoe kan hij dit toelaten? Maar soms gaat dit niet zonder het besef dat er geheimen Gods zijn, het mysterie. In crises in mijn eigen leven heb ik wel eens gebeden… Let Je er wél op wat ik kan hebben? Maak Je het niet te bont? Geef Je wel kracht naar kruis? Maar ik ben nooit kwaad op Hem geweest en ik heb nooit gedacht dat ik bad tot iets wat niet bestond. Naar lucht. Mij is het gevoel van protest niet gegeven. Het was Godzijdank afwezig. Ik kan het gewoonweg niet voelen. Dat is misschien al iets om dankbaar voor te zijn, dat je niet van het geloof af gestoten bent door de theodicee. Dus het onderwerp is wellicht toch niet zo truttig. 

Tijdens mijn werkende leven had ik altijd het verlangen ook naar de doordeweekse mis te gaan. De relatie met God is iets dagelijks, zo niet uurlijks. Je vijf tot zes keer per dag wenden tot God is iets van alle religies en ik voelde dat ik die inspiratie nodig had. Maar het kon nooit. Nu ik nauwelijks meer werk kan het wél en ik doe het ook. Eucharistie is dus dankzegging en behalve dat ik in de mis ook altijd het nodige te vragen heb is het toch ook een uiting van blijdschap van mijn kant. Het is mirabile dictu een soort genieten. Zoveel mensen zegt het allemaal niets, die poppenkast. Maar ik ga graag naar de mis. Ik ben dankbaar dat ik de genade heb gekregen wél te ervaren, dat ik in de mis mijn Verlosser mag ontmoeten. Dat is nauwelijks een bekeringservaring te noemen want ik heb het van jongs af aan. Na mijn Eerste Communie ging ik al iedere dag naar de kerk. Ik dacht als kind al… als er enige zin in dit bestaan is, dan is het hier te vinden. Daarom noem ik mezelf te pas en te onpas ‘ongeneeslijk katholiek’, niet om Jehova’s getuigen van de deur af te houden – dat ook -, maar bloedserieus. Ook dus iets om dankbaar voor te zijn, want ik besef nu ook dat het een gratis gave is geweest, dat ik iets mag begrijpen van de mis, een genade die niet van mijzelf kwam. Met Jesaja … Ik laat Mij zoeken door hen die niet naar Mij vragenIk laat Mij vinden door hen die Mij niet zoekenHier ben Ik, hier ben Ik (Jes. 65,1)

Dat betekent niet dat het een easy ride is geweest, dat leven van mij, dat ik er genadig van af gekomen ben. Integendeel. In het begin was het een existentiële passie, zal ik maar zeggen. Een dagelijkse strijd. Die me ongevraagd overkwam. Maar die passie, die strijd, daar schijn ik toch toe veroordeeld te zijn geweest, want als die verflauwde, zoals in mijn studententijd, dan gebeurde er altijd iets waardoor ik weer bij de les kwam, een soort zuivering. Dat zullen dan wel mijn bekeringservaringen zijn geweest. Dit laatste is behalve een understatement ook pas een analyse achteraf. Want zij openbaarden zich als een toestandsbeeld – zoals psychiaters het noemen -, en dat ikzelf in het begin ook als psychiatrisch duidde, maar dat ik nergens in de diepste krochten van de psychiatrie of in de kleinste lettertjes van de dikste boeken kon terugvinden. Toen het me overkwam was het een vorm van lijden, waarvan ik besefte dat het zelfs door de dood niet op te lossen was, een angstaanjagend besef. In een verschijningsvorm van absolute horror. Teresa van Avila zei dan dat ze in de hel gekeken had. Dat zou al een eerste aanwijzing kunnen zijn geweest dat het misschien iets religieus was. Ook toen ik langzaamaan ontdekte dat het goede daden doen iets hielp. Later kwam ik een zuster tegen in Turijn tegen die iets vergelijkbaars had meegemaakt. Ze was ook in zo’n toestand geweest en het eerste wat ertegen hielp was toen ze als veertienjarige een oude vrouw had gezien die stond te wachten bij een zebrapad met een zware tas. Ze had toen die tas de weg over gedragen en dat had iets geholpen tegen die toestand. Dit wel heel simpele verhaal kwam ieder jaar terug als ik weer eens bij haar op bezoek was. Dan trok ze een avond uit om haar levensverhaal te vertellen, maar die gebeurtenis kwam er altijd in voor. Zij had haar leven bepaald, die vrouw met de zware tas aan het zebrapad.

De volgende week hebben we het zestigjarig jubileum van de dood van mijn moeder. Ze zou nu 94 geweest zijn. Het had nog gekund. Een treurig jubileum, zeker. Voor zo’n kruis kun je niet dankbaar zijn. Ik was toen negen en zo’n gebeurtenis beïnvloedt het hele leven, soms middels veelkleurige spoken en demonen, maar later heb ik toch beseft dat ze op den duur mijn leven niet minder vreugdevol heeft gemaakt, dat zoiets ten goede kan keren. Die ramp heeft mijn leven meer zin gegeven. Het heeft mijn relatie met Jezus, dus met de zin van mijn bestaan, niet slechter gemaakt, eerder beter. En Hij heeft er ook voor gezorgd dat mijn moeder een voortdurende gezellin is op mijn levenspad. Zij loopt met mij mee en zij is ook nog aanspreekbaar ook. En dat is toch een blijde boodschap, waar je uiteindelijk dankbaar voor kunt zijn.

Soms kwamen ze goed uit, die verschrikkingen. Ze hadden soms het karakter van … hee, ik ben er óók nog. Ik had al alles geregeld om zenuwarts te worden. Dat kon toen nog. Het was een combinatie van neuroloog en psychiater. Alle opleidingsperioden had ik al afgesproken, tot en met de data, bij professor Nijdam, de psychiater, en de beroemde professor Prick, de neuroloog. En voor daarna had ik een wetenschappelijke carrière in gedachten. Toen kwam er ineens van het ene uur op het andere zo’n zuivering en ik was meteen genezen, in het begin in de vorm van een demon … je kunt niets meer, je hebt een endogene depressie en die komt altijd terug tot het einde van je leven, een veroordeelde. Maar ik ben niet terecht gekomen in die mallemolen van enerzijds mijn eigen eerzucht en anderzijds de geprotocolliseerde psychiatrie waarin de patiënt werkgroepsgewijs in de vorm wordt gegoten van de theorie die in de mode is. Wee de mens, die er niet in past. Later besefte ik dat ik die bijsturing nodig had en ik dank er nu de hemel voor. 

Voor mij waren die zuiveringservaringen dus verschrikkingen. De vreugde kwam pas achteraf, als ik er doorheen was en dan was ik heel blij dat ik ze had mogen meemaken, dankbaar dus. Ze gaven altijd een verdieping. Mijn relatie met Jezus werd er altijd beter door. Sommigen, vaak van protestantse huize of Amerikaanse TV- dominees, worden van zo’n ervaringen van het begin af aan al heel blij en vrolijk. Dat herken ik dus niet, maar wat ik wél herken zijn bekeringservaringen in sommige heilige teksten, in heiligenlevens. Ik herken daarin soms mijn eigen gekte. De overgang van arme drommel tot iemand die het heel fijn heeft. 

Ik kan invoelen wat Teresa van Avila schrijft. Maar dan moet ik meteen een kanttekening maken. We lezen heiligenlevens om er iets van onszelf in te herkennen. Daar zijn ze voor. Ze moeten herkenbaar zijn voor gewone mensen. Als heiligenlevens door legendevorming zó vervormd zijn dat er niets herkenbaars meer in zit, dan hebben we er niets aan. Uitgezonderd misschien de heiligen die we aanroepen voor een speciaal doel, bijvoorbeeld Antonius van Padua voor als we iets kwijt zijn of Judas Taddeüs voor hopeloze zaken. 

Als je het heiligenleven leest met de ogen van Christelijke nederigheid, kan het je inderdaad maken van arme drommel tot uitverkorene, dan kan het je leren wat in cruce salus betekent. En dus vooral niet van arme drommel tot opschepper. Dat was bij Teresa van Avila ook zo. Haar ontwikkelingsgang van wat wij tegenwoordig een borderliner, en nog enige tijd terug een hysterica, zouden noemen naar heilige was een onvoorstelbaar rotsig pad, een gruwelijke Werdegang, maar ze had er geen mijl van willen missen. Tenslotte was ze blij die zuiveringservaringen te hebben mogen meemaken, dankbaar dus. Waar ik me ook in herken is in de donkere nacht van de ziel van Sint Jan van het Kruis. Hij beschrijft daarin een eerste en een tweede nacht, waarbij de tweede nacht nog gruwelijker is dan de eerste. Teresa van Avila en Jan van het Kruis komen inhoudelijk overeen en met hun teksten kan ik echt dwepen. Ik ga niet op vakantie zonder ze en ik heb altijd exemplaren in voorraad uit angst dat ik zonder kom te zitten. Als ik ze vol gekladderd heb en kapot gelezen, schaf ik weer nieuwe aan. Teresa zou dit niet goed vinden. Je bent geen echte gelovige als je het doet voor de fantastische ervaringen. En als iemand bij haar kwam klagen, dat hij – het waren altijd mannen – niets voelde, extases bijvoorbeeld, terwijl zij zich vreselijk hadden afgepeigerd, kon ze hem zo een schop onder de kont geven. Hij had het niet begrepen. Teresa van Lisieux schijnt de laatste jaren, vijftien zelfs, van haar leven niets gevoeld te hebben. En daar is niets mis mee … zou Teresa van Avila en Jan van het Kruis in koor zeggen. Maar daarom is ze niet minder heilig. Teresa schaamde zich soms voor haar extases, vooral als ze voor de buitenwereld zichtbaar waren, bijvoorbeeld als ze in de kapel van de grond kwam tijdens het bidden. Toch ben ik dankbaar de gekte te hebben vertroosting te vinden in dit soort teksten. En die twee heiligen beschrijven ze ook wel, die vertroostingen. Bien heureux de se trouver ensemble.

De vreugde die heiligen beschrijven kan allesomvattend zijn. Geen hobbel meer mogelijk. Dat herken ik nog niet zo. Vanwege deze alles doordringende, de dood overstijgende dank, huppelen ze bij wijze van spreken het schavot op. Van een door de dood niet op te lossen ellende naar een vreugde die de grens van de dood overstijgt. Van een toestand die door de dood niet op te lossen is, naar een toestand waarin de dood maar een lang verbeide rimpeling is in een zee van eeuwige vreugde. Wat doe je hier nog … zei Teresa van Avila tegen zichzelf nadat ze haar laatste klooster had gesticht en ze ging terug naar Avila, eerst denkend dat die gedachte te maken had met haar werk in dat laatste klooster. De taak was afgerond. Onderweg in Alba de Tormes voelde ze echter dat ze ging over haar sterven … wat doe je hier nog … ze zei dat ook tegen haar medezusters … vandaag ga ik dood. Een rimpeling, niet meer.

Het woord voor martelaar en getuige is in het Grieks hetzelfde, martyrion. Het rode kazuifel duidt op bloed maar vooral op een getuige die het niet erg vond het getuigenis met de dood te moeten bekopen. Op Tweede kerstdag is de feestdag van de Heilige Stefanus. In het moeilijkste uur van zijn leven, op het punt gestenigd te worden, zag de heilige Stefanus de hemel opengaan. De heilige Blasius werd inderdaad naar het schavot geleid, maar hij vond onderweg toch nog de gelegenheid een kindje te behandelen dat aan het stikken was in een graat, vandaar de Blasiuszegen, als de priester twee kaarsen aan de hals houdt en deze zegen uitspreekt. Zijn feest is binnenkort. Onze pastoor zegt dat de Blasiuszegen tegen alle ziekten is, want je kunt zo’n ceremonie toch niet op touw zetten voor slechts de keel- neus en oorheelkunde.

Dat zijn verschijnselen die te heilig zijn voor ons begrip. In ieder geval voor mijn begrip. Als een dokter mij een keer vertelt dat ik ongeneeslijke kanker heb zie ik me nog niet jubelend de deur uit huppelen. Toch pleeg ik gewoonlijk te zeggen … het leven is een stralende triomftocht, een pauzenloos succesnummer, één storm van de glorie … Teresa van Avila zou daar meteen ja op zeggen, maar bij mij heeft het helaas nog een licht badinerende ondertoon.

Of onze huidige bisschop, Harrie Smeets, die een ongeneeslijke hersentumor heeft en daarmee omgaat als een heilige. Het interesseert hem niet of hij dezelfde nacht nog dood gaat of dat hij zijn roeping nog verder mag vervullen. Hij vertoont zich nog heel vaak in het openbaar, spreekt met mensen, preekt, geeft interviews. Ik heb hem laatst eens gezegd bij een bezoek aan onze parochie, dat ik zijn vorm van verkondiging – hoe je met zo’n ziekte omgaat- fantastisch vind. Hij heeft natuurlijk een hoge functie, maar zo komt de heiligheid wel heel dichtbij ons gewone mensen en dat moet ook. Een heilige moet te begrijpen zijn. Santo subito, zou ik bijna zeggen.

Mijn kerststal

Zo begint Beracha dus ook voor mij te leven, als ik voor mijn Kerststal zit. Het licht van Kerstmis doorbreekt iedere duisternis. Iedere. Dat heb ik echt ervaren en daar ben ik dankbaar voor. Jesaja zegt … het volk dat ronddwaalt in het donker ziet dan een helder licht. Over hen die wonen in een land vol duisternis gaat dan een stralend licht op. (Jes. 9,1). Tegen de herders zingen de engelen … heden is U een redder geboren … en verder staat er … de herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden …(Luc. 2,20). Ook voor de Wijzen uit het Oosten werd het dilemma van het bestaan opgelost en … op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde (Mat 2,10). Kerstmis gaat dus ook over dank en over groeien in dank en dat wens ik iedereen en mijzelf toe, in welke omstandigheden dan ook.

Wim Beurskens, Driekoningen 2023

De drie Wijzen