Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

Column Beurskens: Carnaval 2008

Station Vaticaan Vanmorgen moet ik de kerk open maken, omdat er geen koster en geen pastoor is. Het is heel vroeg, want ik moet er zijn vóór de eerste kerkganger. In de sacristie geven de glas-in-lood ramen van Joep Nicolas, de geboorte van Jezus en de vlucht naar Egypte, nog maar een waterig schijnsel af. Een beetje licht en ze staan in hun gloeiende kleuren, maar nu nog niet. Het is heel stil, nog stiller dan anders, want het is Carnaval. De laatste Carnavalsgangers van gisteren zijn al lang voorbij geschuifeld en de eerste van vandaag zijn nog lang niet op. Nu brommen alleen de opstartende spaarlampen boven het altaar in hun aanvankelijk vaalgeel schijnsel. Johannes en Maria doemen langzaam uit het donker op. Zij zijn deel van een oude kruisigingscène. En mijn lievelingen. Beiden reddeloos, maar toch in extase. Dat zijn echter maar beelden, hoe dierbaar ze me ook zijn. Evengoed ben ik niet alleen, want wie er wél is, is Jezus zelf natuurlijk. Op de een of andere manier heeft het wat om voor dag en dauw met Hem alleen te zijn in deze eeuwenoude kerk.

Vorige week hoorde ik in Rome, dat geconsacreerde hosties driehonderd euro per stuk doen op de zwarte markt. Zij schijnen erg in trek te zijn bij de satanssekten. Ja, de duivel heeft wel dóór wat hier gaande is. In de Sint Pieter staat er bij het uitreiken van de communie een bewaker naast de priester om te kijken of de mensen de hostie ook werkelijk opeten. Dan gaat het blijkbaar dus niet alleen om diegenen, die Hem willen bewaren voor het plakboek. Wat ik eerst dacht. Dit speelt me door het hoofd, als ik alles klaar zet. Best wel leuk voor Carnaval, dit verhaaltje.

Het is me toch een kerk, waar we lid van zijn. De vorige week ben ik ‘s zondags naar een Russisch-orthodoxe mis geweest, vlak tegenover de Santa Maria Maggiore. Door katholieken gedaan, ik geloof Benedictijnen. Het is een overblijfsel van de oecumenegedachte, ergens in de twintiger jaren van de vorige eeuw. De Russisch-orthodoxe mis is meer gericht op het mysterie en het heilige dan de onze na het Tweede Vaticaans Concilie. Daarom ga ik er graag naar toe. Na de mis loop ik de Santa Maria Maggiore in en daar eindigt net een plechtige dienst ter ere van de Moeder Gods salus populi. Maria, heil der volkeren.

In het gevolg van kardinaal Ruini, de plaatsvervanger van de paus als bisschop van Rome, loopt kardinaal Bernard Law, de ex-aartsbisschop van Boston. Hij moest daar vertrekken, omdat hij pedofiele priesters de hand boven het hoofd had gehouden, zodat ze op een andere plaats weer opnieuw begonnen. De Amerikaanse kerk heeft er veel schade door geleden. De kardinaal heeft nu een sinecure bij de Santa Maria Maggiore en hij zit pauselijke commissies voor.

Dat doet me weer denken aan een bezoek, dat ik laatst bracht aan een grote kazuifel-firma, want wij moesten een kazuifel kopen voor een Australisch familielid, dat binnenkort als Jezuïet tot priester wordt gewijd. Daar werd verteld, dat ze ook moesten leveren aan de Verenigde Staten voor het aanstaande bezoek van de paus, onder andere honderden mijters. Men demonstreerde ons het vernuftige elastiek-mechanisme, waardoor de mijter zal passen op bisschoppelijk hoofden van iedere omtrek. En ook honderden cibories om de hostie uit te delen. In Washington met het wapen van Washington en in New York weer even zoveel met het wapen van New York. Ondanks de astronomische financiële aderlatingen van de Amerikaanse kerk mag het dus weer wat kosten.
Ook ben ik in Rome op bezoek geweest bij de zuster, die een zaligverklaring regelt. Maria Josepha Stenmanns, mede-stichteres van één van de kloosters hier, wordt binnenkort zalig verklaard. En nog wel in het openluchttheater van de Passiespelen. Een unicum en een grote eer. Mij valt het te beurt de leiding te hebben bij de exhumatie, die bij zoiets hoort en die binnenkort gebeurt. Ik kom bij de zuster op de kamer. Ik ben al bezig relikwieën te maken … zegt ze, wijzend op inderdaad een klein atelier van die strekking. Hoe kán dat? … roep ik. De zuster ligt immers nog in haar graf.
Het blijkt nu, dat zij in de dertiger jaren herbegraven is en dat men toen al iets heeft achter gehouden. Deze botjes zijn bij nieuwe kloosterstichtingen in Japan terecht gekomen. Het mag eigenlijk niet, maar het waren ongetwijfeld objecten van grote devotie. Ter gelegenheid van de op handen zijnde procedure zijn ze via Rome op weg terug naar Steijl, waar ik dan op de dag van opgraving zal moeten verklaren, dat zij een integraal onderdeel zijn van het lichaam van de zalige en dat zij dus aangemerkt kunnen worden als echte relikwieën. Ik ken mijn innig geliefde kerk al vanaf het eerste licht van mijn bewustzijn, -en wat droeg zij toen niet al bij aan dat licht-, maar regelmatig sta ik toch nog van haar te kijken.

Wat dat betreft heb ik ook nog wat anders beleefd de vorige week. Iemand had een pasje om naar het Gubernatorio te komen. Dat is een gebouw in de tuinen van het Vaticaan, waar onder andere de muntenvereniging zit. Als je lid bent, kun je er met een pasje naar toe. We hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een buitengewoon lange omweg te maken. Die voerde ons door een groot gedeelte van de verlaten tuinen achter de Sint Pieter. Dat is tot daaraan toe, maar we kwamen ook bij het station van het Vaticaan. Het werd voor de pausen gebouwd, maar die hebben er zelden gebruik van gemaakt. In de eerste periode van de trein proclameerden zij zich gevangene van het Vaticaan, omdat hun de pauselijke staten waren afgenomen en daarna gingen ze met de helikopter. Alleen de karakteristieke en beeldvullende kop van Johannes XXIII met de breedgerande hoed heb ik op foto’s wel eens achter een treinraampje gezien.

Dit station is nu omgebouwd tot winkel. Het raadsel van het station is voor mij de handelswaar, die er uitgestald ligt. De allerduurste parfums, leren tassen, kleren. Alle topmerken. De zaak zou aan de Champs Elysées tot de betere behoren. Horloges van duizenden euro’s. Vitrines vol. Helemaal niets van dat goedkope spul. En allemaal zo’n mooi en vriendelijk personeel. Wat ik nog begreep waren de rookwaren. Dat de prelaten daar hun multi-slof-verpakkingen van sigaretten inslaan, belastingvrij, zeker, maar die andere dingen, dat begrijp ik niet, want het Vaticaan staat er toch niet om bekend dat het zo goed betaalt. Voor de kerk doe je immers alles gratis en zij is nooit dankbaar, laat staan dat ze met geld over de brug komt. En zo hoort dat ook. Echter, wat het station betreft, weliswaar doen er wel eens verhalen de ronde, dat de een of de andere prelaat dood gebleven is, verstrikt in de sjarretels van een Romeinse deerne, maar zo structureel kan dat toch niet zijn. Maar misschien moet een mens ook niet alles willen begrijpen.

Bah, wat word ik toch geplaagd door heidense gedachten vanmorgen. En dat nog wel in de kerk. Zo anekdotisch en zo badinerend. De kaarsen maar aanmaken dan. Ik wou dat Hij eens wat tegen me zei, nu we toch alleen zijn, net als tegen Don Camillo. Maar dat zal zeker niet gebeuren, als ik zo’n gedachten loop te denken. Welnu, dat beleef je nu eenmaal allemaal als je katholiek bent. Het moet wel aan Carnaval liggen, dat ik zo ben vandaag. Want wat hebben wij toch een ontzettend, ontzettend fijne kerk. Zo, ik heb alles klaar voor de mis. Gelukkig is het evengoed nog veel te vroeg, want ik ben als de dood dat ik iets vergeet.

Zo heb ik net even tijd om te gaan zitten en beter te gaan denken. Anders wordt het niks meer met mij vandaag. Ik moet me maar eens de komende vasten door het hoofd laten gaan. En mijn vroege of late, maar in ieder geval naderende, einde. Laat ik mezelf maar eens wat bang gaan zitten maken. Memento homo, quia pulvis es, et in pulverem reverteris … Mens, bedenk dat gij van stof zijt en tot stof zult wederkeren. Abu-Hamid al-Ghazzali schrijft in zijn boek … the remembrance of death and after-life, dat je bij iedere begrafenis maar moet denken over je eigen einde. Dan gaat het lachen je wel over. Hij schrijft over iemand die heet Mumshad al-Dinawari. Op zijn doodsbed vraagt men hem hoe hij zich voelt. For thirty years heaven was offered to me with all it contains, yet I did not so much as glance at it … dertig jaar lang werd de hemel mij aangeboden met alles wat erin is, maar ik heb hem nog geen blik waardig gekeurd. Brrr… wat moet ik toch doen om dát te voorkomen?

Vandaag krijgen we ook de Blasius-zegen. De heilige Blasius is goed voor graten in de keel. Onze pastoor voegt daar nog aan toe, dat hij ons moge beschermen tegen alle kwaad kortweg. Om de zegen met de twee gekruiste kaarsen wat meer draagwijdte te geven. Voor alleen een graat in de keel krijg je tegenwoordig niemand meer naar de kerk. Dan kun je trouwens wel in de kerk blijven zitten, want er zijn nog zoveel andere ziektes dan graten in de keel. Maar moge de heilige mij in ieder geval de graat van het betrekkelijke de strot uit knijpen.

Desnoods buitenom. Moge het onmiddellijke en het dringende en het serieuze van het bestaan mij niet meer verlaten. Moge ik iets krijgen van de totale toewijding van Johannes en Maria, zoals ze daar staan boven het altaar. Blasius werd naar de plaats geleid waar hij onthoofd zou worden. In het publiek stond een vrouw met een paars aangelopen kindje, dat een graat in de keel had. Blasius stopte even om het kindje te helpen. Dat was zijn heiligheid. Zelfs op dat ogenblik had hij nog oog voor anderen.

Ik kijk naar weer Johannes en Maria. Wat waren ze er toch slecht aan toe daar onder het kruis. Maar hoe bezield waren ze toch ook op dat catastrofale ogenblik. En Jezus zei tegen Maria … ziedaar je zoon … en tegen Johannes … ziedaar je moeder. Hoe heeft Johannes dat allemaal kunnen vertellen aan zijn geliefde leerling, Prochoros, in de grot op Patmos? Wat moet ik doen om dit ook te bereiken en niet in de toestand van al-Dinawari te geraken? Alles moeten we geven om de akker te kopen, waar die parel in begraven ligt. Een uitweg uit het dilemma is niet, dat hij er alleen maar is voor de elite. Die ruimte heeft Jezus ons niet gelaten. Een uitweg is ook niet … de zweep erover. De extreme ascese dus. De Boeddha is daarop bijna mislukt. Je uiterste best doen is dus nog niet voldoende, hoewel het volgens mij wel wat helpt. En Teresa van Avila zou om de gedachte alleen al vreselijk moeten lachen. Hoe was ik dan ooit heilig geworden? … had ze gevraagd. Of is het dan alleen maar genade? Men denkt dat men niet deugt en dat is natuurlijk ook zo. Nee, dan waren we maar robots, waarvan de ene geluk had en de andere pech.

Het verlangen is ook wat waard, volgens mij. Als je het héél, héél graag wil, dan is God in de ziel van dat verlangen. Ik ben toch de ziel van uw gebeden. Die Sehnsucht Gottes ist der Mensch … zegt Augustinus. Laat ik die dan koesteren en bewaren, want daar heb ik wel wat van. Godzijdank. In feite laat het me nooit met rust. Misschien is het toch nog niet zo slecht met me gesteld. Héél zeker weten dat die parel er is, dat is al heel wat. Zonder hem ooit gezien te hebben. En weten dat een glimp ervan alleen al alles oplost. Zou het verlangen misschien die glimp van de eeuwigheid al zijn? Dat het verlangen alléén al het woord is van Jezus vanaf het kruis aan mij gericht, net als aan Don Camillo? Is dat de hemel met alles erin die Mumshad zag op zijn doodsbed?

De deur piept achter in de kerk en de eerste kerkganger gaat mij voorbij naar de Mariakapel, waar ik een waxinelichtje heb aangemaakt. Dan hoeft hij niet naar een lucifer te zoeken. Hij knikt even naar me met een knik van verstandhouding, nog net geen knipoog, want hij weet ook waar het over gaat. Het is toch nog goed gekomen vandaag en het is pas vijf voor acht in de morgen. Dat vind ik nou ook weer zo fijn van onze kerk.