Column Beurskens: Carnaval
Vanmorgen zei de kapster … het wordt met het jaar minder druk met Carnaval. Veel mensen gaan op vakantie. Zelf ben ik ook wel eens weg geweest met Carnaval, maar dat was nooit een succes. Ik had dan het gevoel, dat ik iets miste, terwijl ik toch helemaal geen Carnavalsvierder ben. Er zit daar ergens een tekort bij mij, waar ik mij van bewust ben. Dus waag ik het maar niet dit weekend op een eenzame plek ergens te gaan zitten schrijven en mediteren, want dat wordt zeker niks.
Carnaval is blijkbaar iets van de katholieke gebieden, bijvoorbeeld Zuid-Nederland, de Belgen met hun mi-carème, en Zuid-Amerika. Noord-Amerikanen kunnen geen Carnaval vieren. Zij begrijpen er niets van en al die keren, dat het Gooi zich eens op Carnaval stortte, liep het op niets uit. Carnaval heeft ook iets van mysterie. Je snapt het alleen, als je meedoet. Het verdraagt geen televisielampen. Het komt niet over op televisie. Het wezen van Carnaval is niet door de media te vangen.
Carnaval is ook Vastenavond, de vooravond van de vasten. Nog even uit de band springen, voordat de vasten begint. Carnaval heeft vooral met lachen te maken, maar het is lachen op een bepaalde manier. Het is de lach, die verbindt met het allerwezenlijkste van het bestaan. Het heeft te maken met de schaterlach van Satori van de Zen-boeddhist, want het wezen van het bestaan is simpeler dan gedacht.
Lachen met alle gezag en zeker ook met het gezag dat de mens als laatste wil opgeven: zichzelf. Het is lachen om zijn eigen schamel proberen en om zijn eigen ernst. Elk gezag kan omver, omdat er toch nog altijd iets boven alle gezag staat. In de katholieke wereld is de hoogste gezagsdrager toch maar de servus servorum Dei, de dienaar der dienaren Gods. Anderzijds staat er in de Amerikaanse wereld niets boven het idee van de staat, boven de constitutie. Ik ken Amerikaanse religieuzen, die om alles kunnen lachen, maar niet om Amerika, terwijl dat nu juist net de bedoeling is. De katholiek, die niet kan lachen om de hiërarchie van zijn kerk, daar is het treurig mee gesteld. Want het lachen met Carnaval gaat heel erg ver, om alle gezag dus, om jezelf, om alles, zelfs om de dood en in het aangezicht van de dood, maar juist niet om dat Ene. Schoppen tegen alles lijkt het wel, maar het is niet lachen om alles. Als je dat niet ziet, snap je de lach van Carnaval niet, namelijk hoe ver hij gaat, maar hoe hij toch stopt aan een uiterste grens. Want hij bestaat juist bij de gratie van die uiterste grens. Van de katholieke kerk wordt gezegd dat ze vaak lacht en dat heeft daarmee te maken.
De afstand tot onze absolute bestaansgrond is voor de katholiek onoverbrugbaar. De lat ligt onmetelijk hoog. Voor de protestant is hij wél overbrugbaar. De lat is lager gelegd terwille van de mens. Daarom neemt de protestant zijn pogingen tot overbrugging heel erg serieus, want hij veronderstelt, dat hij aan de andere kant kan komen. Hij kan er helemaal niet om lachen en als het eens mislukt, zit hij diep in de put. Voor de lol stel ik het wat scherp, maar dat mag dus met Carnaval. De katholiek weet dat hij altijd serieus moet proberen, dát wel, maar dat het nooit lukt. En dat heeft iets komisch. Als je dit niet ziet, dan heeft het bestaan iets onherstelbaar tragisch, iets onherstelbaar onvolmaakts.
De katholiek weet, dat hij de afstand tot het onbereikbare moet laten zoals hij is, want anders is er geen plaats voor genade, en niet voor de lach. Søren Kierkegaard zag dat in de laatste fase van zijn leven in. Dus toen hij katholieke neigingen kreeg, werd hij pas gered. Zoals hij dan zegt … als er alleen het ethische is, kan geen mens worden vergeven. En met het ethische bedoelt hij dan de altijd tekort schietende menselijke inspanning. In de protestantse optiek is de wereld humorloos geëthiseerd. Voor de duidelijkheid overdrijf ik het even. De boodschap is eenvoudig en haalbaar en wie het niet haalt is fout, ook al in deze wereld. De katholiek weet, dat er een heleboel gered worden zonder dat ze zelf weten waarom. Onszelf incluis. De arbeiders van het laatste uur krijgen evenveel als die van het eerste. Maar juist dat heeft ook iets komisch. Om te gillen zelfs. Je hebt je je hele leven lang vreselijk ingespannen en tenslotte haal je het toch maar met de hakken over de sloot of toch niet en een ander haalt het met veel minder. Men zou verontwaardigd kunnen worden, zoals de broer van de verloren zoon.
In deze tegenstelling zit dus een vreselijke spanning, die nooit naar één van beide kanten mag worden opgelost. Friedrich von Hügel noemt dit de wrijving, die niet ontlopen mag worden … alleen door de wrijving toe te laten, te erken¬nen, geheel en zorgvuldig vast te houden zal onze ziel in staat zijn om op een juiste en rijke wijze haar weg te gaan, te groeien en zich te ontplooi¬en. Sommige protestanten lossen het probleem helemaal naar de andere kant op. De mens kan niets zelf. Hij moet het helemaal hebben van genade. Maar dan ontloop je ook de wrijving. Dan valt er ook niets meer te lachen. Humor helpt de onverdraaglijke spanning te verdragen, zonder ze te willen oplossen. Dat is ook de bron van humor bij Gerard Reve. Als zijn lach niet rustte op deze spanning, was hij gewoon een nihilistische viezerik, maar nu werpt hij een onvergetelijk licht op wat anders geen mens ooit kan zien.
Die spanning vind je ook terug tussen de biechtstoel en de preekstoel. Een leeuw op de preekstoel, een lam in de biechtstoel … zei men vroeger. De biechtstoel staat op geheim en anonimiteit. Als je erover praat, is het meteen alweer de preekstoel en de biechtstoel niet meer. Dan blijft er alleen nog de ironie over als voertuig om de biechtstoel in taal te vangen met als achtergrond de ernst. Je had vroeger altijd dezelfde zonden en veel verbetering zat er niet in. Ik had er altijd zeven, want zover reikte mijn geheugen en het was bovendien een heilig getal. En ik had er een hekel aan als pastoor op het eind vroeg hoe het met Oma ging, want dat vond ik niet passen. En die keer, dat ik meende eens iets origineels gedaan te hebben. Ik biechtte, dat ik afgeluisterd had wat het meisje aan de andere zijde van de biechtstoel even van te voren had gebiecht. In plaats van eigen zonden te repeteren. Je zat immers al klaar te wachten totdat de schuif aan de andere kant met een klap dicht ging en die aan jouw kant zich opende, altijd een moment van schrik. Toen vroeg de pastoor niet, hoe het met Oma ging en ik kreeg een weesgegroetje méér als penitentie.
In de Islam is er geen Carnaval. Op zich zou het er wel bij horen, want ook in de Islam leeft de mens op de barmhartigheid Gods. Het is wel een eenvoudige religie, zoals Mohammed zegt. -de Islam legt geen te zware lasten op de schouders van de mens-, maar toch wordt er vijf keer per dag gebeden om de barmhartigheid Gods. Dus de wrijving is er bij de moslim ook. Ik hoorde eens, dat de muezzin bij voorkeur blind was of tenminste toch erg slecht moest zien, omdat hij anders te veel zag vanaf de minaret en dat is toch typisch katholiek en ook en beetje Carnaval. Een oude pastoor liet me eens een preekboekje zien van enkele eeuwen terug. Deze boekjes bevatten voorgeschreven preken. In dit exemplaar stonden niet alleen de preekteksten, maar ook regie-aanwijzingen tussen haakjes, bijvoorbeeld … hier moet gestampijd ende getempeest worden. Het doet me denken aan die verhalen over de redemptoristen in de vasten, die de kerken afgingen om boetepreken te houden. Het gebeurde, dat ze een kruisbeeld de kerk in wierpen en terwijl dit op de marmeren vloer voort ketste, riepen ze uit … hier, vertrap dan uw Verlosser. Als je daar niet om kunt lachen, word je verpletterd. Als je denkt dat ze ongelijk hadden, zit je er ook naast. Hier kun je alleen om lachen, als je weet dat het eigenlijk waar is wat ze zeggen. Als je hier de katholieke draai niet ziet, is het vreselijk en Carnaval is dan belachelijk en katholieken nemen niets serieus. En Reve was dan een afschuwelijk mens, zoals door sommigen over hem wordt gedacht.
Het is de lach met de meest serieuze ondertoon die er is. Maar toch, een lach die stopt voor niets, behalve voor dat ene. De lach rust op religie, anders is hij hol, of hij staat op het punt je te vergaan. Het is dan het drinkgelag in La Traviata, waar de vreugde al scheurtjes begint te vertonen. Of de lach uit de films van Ingmar Bergmann, waar je de koude rillingen van over de rug lopen. De conclusie moet dus zijn, dat alleen de religieuze mens echt kan lachen. Ik heb nog een oude smalfilm uit de zeventiger jaren, van een optocht. Je ziet ze aan komen dansen, zonder geluid, behalve het luidruchtig tikkend zoemen van de projector, met strepen over het beeld, door de ouderdom. Heel breekbaar en vergankelijk ziet het uit. De grappen zijn verjaard, de issues zijn vergeten, bekenden zijn een stuk ouder geworden of zijn er helemaal niet meer, maar toch heeft het iets eeuwigs. Daarom ga ik overmorgen naar de optocht kijken. Tegenover de muur van het kerkhof, dat vind ik altijd de leukste plaats. Wat oude, stenen kruisen steken er bovenuit. Als je niet eerst eens goed gelachen hebt om het bestaan en om jezelf, kun je je jezelf en het bestaan niet voldoende serieus nemen. De lach van Carnaval helpt de wrijving te verdragen, maar verhoogt ze ook en dat moet juist. De lach van de katholiek maakt het geheim van het bestaan mooier.
Dus dat de kapster opmerkt, dat steeds minder mensen Carnaval vieren is al erg genoeg, maar het wijst ook op de teloorgang van het katholieke denken en dat is een ramp op zichzelf. Over deze zin moet nu wel een grap gemaakt worden, want ze is te dik voor deze dagen. Maar er valt me er op het moment geen in.
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht