Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

Column Beurskens: Eenzaamheid

Gisteren was er één van mijn eenzame patiënten op het spreekuur. Natuurlijk wonen er veel mensen alleen in de westerse wereld, steeds meer. Maar deze man is niet alleen alleen, maar ook eenzaam. Het is een bron van ernstig lijden voor hem en daarom komt hij naar de dokter. Het lijden uit zich in de angst voor allerlei ziekten, vooral kanker. Hij is bang voor de dood. Maar laatst was hij eens heel erg geschrokken. Nog extra. Toen had de angst voor de dood even plaats gemaakt, zo’n half uurtje, voor een verlangen naar de dood. Er is gewoon helemaal niets bij hem, een totale leegte. De voor de hand liggende vluchtweg voor de westerling is er ook niet, want hij drinkt niet eens.

Ook deze week was er een jonge Moslim, die van de cocaïne af wou en vroeg hoe hij dat moest aanpakken. Ik gaf hem de raad, zoals die in ons vak gebruikelijk is. Maar ik vroeg hem ook, of hij steun had in het religieuze. Ik erger me al op mezelf, als ik het zo diplomatiek stel, want ik moet natuurlijk zeggen … geloof je?

We zijn nogal eens geneigd om problemen te lijf te gaan met de bestrijding van het negatieve. Symptoom voor symptoom wordt zo de ziekte afgebroken. Echter veel werkzamer is het vaak het negatieve te bestrijden door er iets goeds voor in de plaats te zetten. De jonge man keek door mijn diplomatieke wending heen en zei meteen … ik moet natuurlijk een goede Moslim worden.

Natuurlijk, want als je de ene liefde opgeeft moet er een andere voor in de plaats komen, anders is de leegte van het bestaan niet te verdragen. Dit is een formulering die Karl Marx goed zou doen: de ene verslaving wordt vervangen door een andere. Toch is ze wel bruikbaar hier, want de lol aan het categorieverschil tussen het geloof en de cocaïne is niet meteen voelbaar, het totaal andere niet meteen zichtbaar. Je moet zelf de eerste stappen zetten. L’appetit vient en mangeant.

In het bestaan kan er dus een verkeerde liefde zijn, maar eenzaamheid is het ontbreken van alle liefde. Verkeerde liefdes hebben vaak te maken met slavernij en echt beminnen kan alleen de vrije mens. Daarom hebben verkeerde liefdes ook de neiging allengs te verdampen en zij leiden daarna dan evengoed tot eenzaamheid. Zelf heb ik een werkverslaving, ook wel echte liefde tot het werk, hoor. Die probeer ik te lijf te gaan door me er heel regelmatig met geweld aan te onttrekken en de stilte op te zoeken, want ik wil niet, dat een verkeerde liefde mij voert tot de toestand van die patiënt van mij.

Regelmatig voel ik de behoefte even in beter gezelschap te verkeren, met excuses alvast aan mijn huisgenoten en mijn geliefde clientèle. Geen mens zou echter zelf opzoeken, wat deze patiënt in zijn bestaan moet ervaren. Geen mens zoekt zo’n soort van lijden op en dat is ook nergens goed voor. Voor mij is het alleen-zijn echter een religieuze ervaring. Daar ga ik weer. Nee, het is een ontmoeting met het geloof, nog beter, het is een ontmoeting met de kern van het bestaan, een ontmoeting met de Geliefde. Ben je er weer, het werd onderhand ook wel weer eens tijd … zegt Hij dan.

Het eind van het liedje is gewoonlijk, dat het steeds moeilijker wordt het alleen-zijn te organiseren, want zo’n excursie de stilte in verbetert ook altijd de relatie tot de medemens. Als je vlucht van de mensen, dan word je populairder. De monniken, die naar de sketische woestijn trokken, waren ook alleen, maar niet eenzaam. Aan de uiterste grens van de wildste wildernis staat toch de Vriend te wachten. En tenslotte waren ze dan ook niet meer alleen, want de mensen kwamen ze na tot diep in de woestijn. Want bij zoiets, daar wil iedereen bij zijn.

Eens, lang geleden, zat ik op Penn station in New York City een pizza te eten en naar de mensen te kijken. Ik kwam net terug van Princeton. Het leven op een Amerikaanse universiteitscampus, dat in die tijd zoveel aantrekkingskracht op me had, zei me die dag niet veel meer. Ook had ik het huis van Albert Einstein bezocht op Mercer street. Hij heeft daar gezocht naar de universele veldtheorie, als vervolg op de speciële en algemene relativiteitstheorie. Het arme ding is er nooit achter gekomen, dat hij waarschijnlijk God zocht. Toen ik zo naar de anonieme menigte zat te kijken, de grauwe massa van forensen, wist ik dat ik die grens van de wildernis had bereikt en dan kan een mens de gedachte wel eens overvallen, zo van … wat doe ik hier eigenlijk? Later ben ik tot het besef gekomen, dat dit een verzoeking is. Ik wilde net maar capituleren, call it a day, en een groot glas bier bestellen, toen plotseling een neger vlak voor mijn tafeltje verscheen, zo’n soul-tiepetje uit Harlem. Hij bleef swingend voor mij staan en benam me het zicht op de voorthollende mensen. Eerst dacht ik dat het een verslaafde was. Zijn gezicht zweefde op en neer voor mij, maar hij zag er heel normaal uit met zijn grote ogen en zijn witte tanden … hé man, did you hear, Jesus is in town … zei hij met een overlopende blijdschap, alsof hij groot nieuws te berde bracht, uitgedrukt in zijn hele lichaamstaal, zoals je die alleen maar ziet bij de zwarte in de Verenigde Staten. Een split second later was hij wiegend in de menigte verdwenen. O ja, dacht ik, dat is waar ook. Ik wist weer waarom ik daar was en dat gaf een gevoel, dat ik nooit meer heb vergeten.

Iemand die werkt aan zijn relatie met God, werkt dus ook aan zijn relatie met de medemens. Anderzijds is de eenzame mens akelig gezelschap. Eenzaamheid versterkt zichzelf, het is een zichzelf vervullende profetie, want een mens die geen relatie heeft met God, heeft uiteindelijk ook geen relatie meer met zijn medemens. Bij de eenzame mens voelt de ander aan, dat hij gebruikt worden om tegen aan te schurken. De enkeling die het toelaat, doet het ook nog maar ter ere Gods. En dat voelen de eenzamen dan ook weer aan.

Waar mijn patiënt onder lijdt, dat hebben die monniken dus nooit gekend. Of van heel vroeger en daar willen ze helemaal niet meer aan terug denken. Zij kunnen veel verdragen, ziekte, verguizing, armoede, het martelaarschap desnoods, maar alsjeblieft dat nooit. Er is dus ook een verschil, het totaal andere, in het lijden. Echte eenzaamheid is geen oorbare categorie in het lijden. Het hoort niet.

Eenzaamheid is dus de afgrijselijke toestand van geen liefde in het bestaan, zelfs niet de herinnering eraan. Terwijl de liefde de enige reden is dat de mens bestaat. Een gelovige mens is nooit echt eenzaam. Koningin Wilhelmina gaf aan haar autobiografie, die heel gelovig is, de titel mee … eenzaam maar niet alleen. Dat is een beetje verwarrend, want zij wil precies hetzelfde zeggen, maar gebruikt de woorden andersom. Zij is alleen, want niemand doet waarschijnlijk ooit normaal tegen een koningin, maar zij is niet eenzaam, want ze gelooft. Echt eenzaam is alleen de ongelovige. Indien dus zelfs uw innerlijk licht duister is, hoe erg zal dan de duisternis zijn … zegt Jezus.

Ik denk aan het verhaal van Thomas Merton, die pas ingetreden was in het trappistenklooster van Onze Lieve Vrouw van Gethsemani bij Bardstown in Kentucky. De eenzaamheid van een losgeslagen leven had hem daarnaar toe gedreven. Toen hij er pas was, moest hij zwijgend de mededeling van de abt aanhoren, dat zijn broer was neergestort met zijn vliegtuig boven de Noordzee. Hij was piloot van een bommenwerper in de Tweede Wereldoorlog. Na nog drie uur op een vlot rond te hebben gedreven, sterft hij aan zijn verwondingen en krijgt hij van zijn kameraden een zeemansgraf. Merton heeft dan geen familie meer over. Meditatio pauperis in solitudine, overdenking van een arme in eenzaamheid … schrijft hij. Toch is hij nooit meer eenzaam geweest. Achter de poort waarboven dreigend stond Soli Deus, God alleen heeft hij de eenzaamheid van de zijn jeugd overwonnen. Hij is er gelukkig geweest. Echt gelukkig.

Ik denk aan Dag Hammarskjöld, die ook eenzaam is geweest, totdat hij God had gevonden. Een vriend van hem kwam hem eens met Kerstmis tegen en ze maakten een wandeling op Manhattan langs de East River, waar ze woonden. Dag Hammarskjöld was één van de grootste politici van zijn tijd, een gevierd man als secretaris-generaal van de Verenigde Naties, maar op die Kerstdag sloeg zijn eenzaamheid de vriend zó in het gezicht, dat deze er niet goed van werd. Na de wandeling ging die vriend terug naar de warmte van zijn gezin en Dag Hammarskjöld verdween weer in zijn appartement. Ja, een mens, uitgesloten van de goddelijke en de menselijke liefde, is akelig gezelschap.

De jonge Moslim had het dus al gauw begrepen. Het is voor hem de keuze tussen God en de mammon. Dat begrijpt hij wel en ik denk ook dat het hem lukt er iets aan te doen. Maar die andere patiënt, dat weet ik zo net nog niet. Anderzijds, niemand is ooit verloren. Het zal toch potdorie niet waar zijn, dat er niets helpt. Straks zegt Jezus nog van ons, zoals het in de Italiaanse vertaling zo ritmisch klinkt … gente di poca fede. Wat hebben jullie toch weinig geloof. Die patiënt eet elke pil, die ik hem voorschrijf, laat elk onderzoek aan zich gebeuren wat ik nodig vind en liefst nog meer, -desnoods iedere dag voor iets naar het ziekenhuis- maar dat ene, dát doet hij niet. Zoveel moeite is het nou ook weer niet om eens naar de kerk te gaan of een bedevaart te maken naar de Sterre der Zee of naar Lourdes of eens de Bijbel te lezen. Nee, niet één keer. Never nooit niet. Dat is natuurlijk raar, als het lijden zo groot is. Dat brengt me op een andere gedachte.

Ik denk aan de uitspraak van Jezus … sommige duivels zijn alleen uit te drijven door bidden en door vasten. Ik denk ook aan die Moslima, die eerder heel vaak bij me kwam met allerlei ernstige symptomen, waar ik me geen raad mee wist. Op een gegeven moment schoot het me te binnen, dat er imams zijn, die medisch en psychiatrisch bezig zijn. In het Islamitische idioom komt daar ook nogal eens de duivel bij kijken. De westerse dokter kan daar niet in mee, omdat hij niet wil denken over goed en kwaad bij ziekten, laat staan dat hij het kwaad ook nog eens zou willen benoemen als de duivel. Maar goed, huisdokters moeten zich wel vaker aanpassen aan de patiënt, dus mijn tekst was … je lijkt wel bezeten, ga maar eens naar een goeie imam in Marokko. Ze heeft het van de zomer gedaan en laatst kwam ik haar tegen. Alles was over. Maar ik kan mijn eenzame patiënt, die dus zeker ook schuldig is aan zijn eigen toestand, toch niet naar een duivel-uitdrijver in Marokko sturen? En de pater die dat vroeger in Tegelen altijd deed is al lang dood. Goede raad is duur.

Alles bij elkaar genomen zit er niets anders op dan dat ik maar een noveen ga houden. Bidden helpt altijd. Het thema van de noveen is dan, dat moge lukken wat hieronder staat beschreven. Dat dit ook mag lukken, zelfs als die patiënt het niet wil. Tenminste dat er al een begin komt, zoiets als … de profundis clamavi ad te, Domine. Uit de diepten roep ik tot U, O Heer. Want als je dat kunt zeggen, is het meeste werk al gedaan.

Ooit was ik een paar dagen in Wenen met een nichtje van twaalf jaar. Zowat drie keer per dag, soms zes keer, moest ze haar moeder bellen. Op de meest onverwachte en ongelegen momenten en over de mobiele telefoon. O ja … en dan greep ze naar haar tas, alsof het een spoedgeval was. Eén van die keren, toen we bij de pestzuil tegenover de Stefansdom stonden tijdens de avondschemering, terwijl in de stad al de lichten aan gingen, viel me pas op wat ze dan steeds zei in het Limburgs, als haar moeder aan de andere kant aannam, niet haar naam, maar … mit mig … met mij … met een stralende glimlach, zeker wetend dat haar moeder het prachtig vond dat ze belde, oneindig belang stelde in alle details, dat ze alle werk uit haar handen zou laten vallen om naar haar te luisteren en op het eind zou vragen toch vooral gauw weer te bellen. Mit mig is daarom een figuur voor elke vorm van gebed, ook al is het de eerste keer, uit wat voor godvergeten afgronden en valleien des doods het ook komt. Ook dan hoef je alleen maar te zeggen … mit mig, en Diegene aan de andere kant van de lijn weet meteen wie je bent; hij laat alle werk uit zijn handen vallen en hij zegt niet eens eindelijk.