Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

Column Beurskens: Una buena muerte

fresco Giotto van sterfbed Franciscus Het kleine, oude vrouwtje in de kerk van San Andrea della Valle in Rome lijkt zó weggelopen uit een film van Fellini. Als ze voorleest zie je net de rechte, grijze haren, de ogen en de bovenkant van de neus boven de lezenaar uitkomen. De microfoon wijst ver over haar hoofd heen naar de donkere, bronzen engeltjes op het tabernakel, dat het middelpunt vormt van het enorme Jugendstil altaar. Als ze een bladzijde omslaat, verdwijnt ze even uit het zicht.

Vóór de mis bidt ze de rozenkrans als een notaris die een acte passeert. Corre … corre … ze rent, ze rent … zucht de overste. Als de mee-bidders hun antwoord nog niet af hebben, begint zij al aan een nieuw weesgegroet. Het volgende tientje moeten wij vóórbidden. Bij het laatste Ave Maria roept ze Gloria! vóór haar antwoord ten teken dat wij niet een nieuw weesgegroet moeten beginnen, want het tientje is uit. Ondertussen wuift ze zich met de ene hand koelte toe middels een driftig bewogen waaier en met de andere wappert ze aan de kraag van haar dunne jurk. Preservaci dal fuoco dell’ inferno … behoed ons voor het vuur van de hel … fa caldo, fa caldo … wat is het toch warm … puft ze ondertussen naar haar buurvrouw.

Er is nog een andere habituata, eentje die er bijna altijd is, vertellen de paters. Zij kan wel eens onder de mis, vooral als de bladeren van de bomen vallen, iets bidden als … nel nome del Padre, del Figlio -maledetti i preti- e dello Spirito Santo. In de naam van de Vader en de Zoon -vervloekt zij de priesters- en de Heilige geest, amen. Het is inderdaad erg warm deze week in Rome, al de hele zomer trouwens. Er is in geen maanden een druppel regen gevallen. De ongewoon benauwde warmte hangt in de oude kloostergebouwen, waar ik logeer. Hun eerbiedwaardige lucht, samengesteld uit bestanddelen van eeuwen, krijgt iets aangebrands. De thermometer die ik bij me heb om te kijken hoe warm ik het wel heb staat voortdurend op 29 à 30 graden. De witte wijn tussen de middag maakt nog lomer en het bier op het einde van de dag in het café naast het klooster moet tot de laatste druppel worden uitgezweet. De oude moeder van de pater, die bij haar zoon op bezoek is, zit op een koude crodino. Dat is misschien toch verstandiger.

Gistermiddag was ik in die hitte bij een zuster die ik goed ken. Zij was bij haar overburen, de Pakistaanse ambassade, gaan vragen of ze kon komen zwemmen. Vanaf het dakterras had ze gezien dat die een zwembad hadden. Er hadden wel vaker mensen van de ambassade gelogeerd in hun pelgrimshuis. Heel beleefd had men haar geantwoord dat ze helaas geen water in het zwembad hadden, want dat was te duur. Hoe ik de zuster ook aan het verstand probeerde te brengen dat het in de eeuwen der eeuwen ondenkbaar was dat zij daar in dat zwembad zou rondplonzen … Waarom niet? Het enige dat ze vreemd had gevonden was, dat ze haar ooit hadden gevraagd het kruisbeeld van de kamer te halen. Waarop ze had geantwoord dat als het hun in de weg hing ze het maar zelf moesten afpakken. Wat ze toen weer niet hadden gedaan. Rabindranath Tagore zegt ergens, dat je met dit weer niet kunt bidden en hij bidt dan dat het in Godsnaam ophoudt. In India zijn er met deze temperaturen de meeste zelfmoorden. De vorige paus heeft op het einde van zo’n zomer eens om regen gebeden. En die kwam natuurlijk. Iemand zegt dat in Spanje gewone priesters voor ze aan zoiets beginnen eerst naar het weerbericht kijken.

De overste merkt op dat hij het erg druk heeft. Juist als ik mijn nood daarover ook wil beginnen te klagen zegt hij … maar ik ben er dankbaar voor. We moeten God dankbaar zijn, zelfs voor het kruis dat hij ons op de schouders legt. Vandaag lees ik iets van iemand die schrijft over de melancholie. Er staat niet bij dat we daar ook dankbaar voor moeten zijn. Dat ook dat kruis, dat levenslang een doem over het bestaan kan leggen, waar de dood zelfs niet tegen helpt, van een noodlotsoordeel tot een kracht kan worden, zoals dat bij Gerard Reve is gebeurd. Dat is de kern van zijn eeuwige roem. Wij moeten dankbaar zijn voor alles, letterlijk alles, en als er iets komt waar geen normaal mens dankbaar voor kan zijn, dan is dankbaarheid toch de meest urgente oefening, zelfs al lukt het niet meteen, zo zeggen de mystici.

Ook volgens de overste moet je vreugde vinden in alles. Ook in je gebrokenheid dus. Dat vind ik nog het lastigste van alles om op te brengen. Je gebrokenheid aanvaarden. Maar juist dat moet. Het ergste tot een bron van vreugde maken. Dat is de hoogste trap. Jezus, Maria, Jozef. Lol hebben aan het leven als alles goed gaat, dat kan iedereen wel, en de religieuze mens, die ooit echte devotie heeft gevoeld, weet dat hij dan op dageraadsvleugelen gedragen wordt. Maar als het kaal en droog is, hou dan maar eens de moed erin. En toch gaat het daarom. Want zij die het kunnen weten zeggen, dat juist achter die bocht het inzicht komt dat tot de vreugde leidt, die niet meer kan worden gedoofd. Het gaat om de volgende bocht waar de Boeddha aanvangt te glimlachen en daar niet meer mee ophoudt. Waar de strijd vreugde wordt. Dat is de kunst van het leven, die alleen maar bestaat met God in de buurt.

In die vreugde ligt ook deugd. En melancholie is zonde. Toen Gerard Reve en Søren Kierkegaard dát begonnen in te zien was de vloek van hun fatum gebroken. Een inzicht dat andere beruchte melancholici, Ibsen, Strindberg, Kafka, nooit hebben bereikt. God houdt niet van tranen … zegt de overste. Hij wil niet dat wij huilen. Allegria … , blijdschap, daar moet een mens naar zoeken, niet omdat het wél zo aardig is vreugde in het leven te hebben, maar ook omdat zij hoort bij het goede in de mens. En de mensen die dat gevonden hebben, dat vinden wij behalve leuke, ook nog goede mensen.

De Bourgondische pater uit Catalonië komt vandaag met een cadeautje voor iedereen de refter binnen. Hij heeft het meegebracht uit Mexico. Het is een klein rozenkransje in een doosje, gewikkeld in een soort zakdoek, die bedrukt is met een portret van San Andrès Avellino, een grote en heilige Teatijn. Er staat onder … patrono de la buena muerte … patroon voor een goede dood. Zo’n cadeautjes kun je verwachten in een orde met een spaans-mystieke trek. Dat is trouwens helemaal fout wat ik zeg, want de enige reden voor die pater om ons iets te geven in het Spaans is dat hij juist terugkwam uit Mexico. Hij is namelijk Catalaan tot in de laatste cel van zijn lijf en een Catalaan is geen Spanjaard, God forbid. In ieder geval, iedereen in de refter is vrolijk om het cadeau en om de goede wensen voor een mooie dood.

Een goede dood, dat doet me denken aan de oude priester die we een dag voor mijn komst naar Rome hebben begraven. Hij zei eens, pas terug uit het ziekenhuis, nadat hij zijn heup had gebroken … ik ben niet bang voor de dood, hij mag komen, maar -hij zoekt even naar een goed woord- mijn aspiratie is ook nog wat te leven. Dat heeft nog mogen lukken, want het is heel erg lang geleden, dat hij dat zei. God danken in alle omstandigheden, dat kon hij. Een keer viel hij met de fiets, brak zijn kaak en verloor het licht van één oog. Wat is die Swalmense grond toch hard, hahaha, … was zijn enige commentaar. De mensen hielden van hem. En hij had ook oog voor mensen. Mijn zus zegt … mij kent nooit iemand, maar hij kende mij bij naam.

Dit jaar in de paastijd vierde hij nog zijn zeventigjarig priesterfeest. Maar laatst was het toch zover. Hij lag in het ziekenhuis en hij zou niet meer naar huis kunnen. Hij moest naar een verpleeghuis. Ik ben zo dankbaar, zo dankbaar … zei hij. Hij herhaalde het enkele malen, terwijl Miep, zijn huisgenote, nog een foto van ons maakte. Miep en hij verheugden zich op het verpleeghuis dat eraan kwam, omdat hij niet meer kon lopen. Want om dat verpleeghuis heen waren toch zo’n mooie bossen. Daar konden ze dan fijn gaan wandelen. Hij in de rolstoel en zij erachter. Moet je je voorstellen. Maar zover is het toch niet gekomen. Het was de laatste keer dat ik hem heb gezien, want een week later is hij gestorven.

Ik had hem beloofd dat ik altijd zou komen om de mis te dienen op zijn begrafenis, waar ik ook was. Samen met andere oud-misdienaars van hem. Vijftien jaar geleden had hij al kaartjes klaargemaakt met ons loon erin in guldens. Bedankt, Jo Huijsmans. En Miep heeft ze uitgedeeld op de koffietafel, met de guldens veranderd in euro’s wel te verstaan. 50, niet kinderachtig. Die belofte van dat dienen had me overigens nog kunnen opbreken, want laatst, vlak voor zijn zeventig-jarig priesterfeest, was hij ook niet zo goed en toen zat ik in Australië. Maar nu had het niet beter kunnen uitkomen, een dag voordat ik deze week naar Rome ging. Daar zal hij zelf wel voor gezorgd hebben.

Tenslotte kan de lang verwachte paasmis worden opgedragen. Dat had hij altijd gezegd, dat hij de mis van Pasen voor zijn begrafenis wilde. Hij had er al een boekje voor gemaakt. Maar het is niet gebruikt, want de kerk waarop het was toegeschreven, onze parochiekerk, is inmiddels afgebroken. Het is nog maar een gat in de grond en zelfs dat niet meer, hoorde ik. Natuurlijk zingen ze het Gloria en het victime paschali laudes met de paaskaars vóór de kist. Het doet me denken aan die ene keer dat we samen met zijn tweetjes de hele paaswake hebben gedaan in onze kerk, met alles erop en eraan. De lange lezingen, alles. Op het laatste moment waren er een stel misdienaars niet komen opdagen. Bij ons in de kerk, waar hij zo lang met emeritaat was, hadden we meer mensen opgetrommeld, maar als je zo oud wordt, dan heb je je tijd een beetje overleefd. De deken van Venlo herinnert zich uit de annalen dat hij heel lang kapelaan is geweest in Venlo. Dat is echter generaties kerkvolk geleden, want het was zijn eerste plaats. Maar de mensen die nu op de begrafenis komen, zijn er tenminste niet uit plichtpleging en ze gaan bijna allemaal mee naar het kerkhof.

Voorop loop ik met het kruis door straten waar ik nog nooit ben geweest. De koster wijst me de weg. Het is heel stil. De huizen zijn verlaten, want de mensen zijn naar het werk en de kinderen zijn naar school. De scene is er één van melancholie, als je niet ziet hoe het zit. Is dit dan het laatste voor iemand die zich zijn hele leven voor de mensen heeft ingezet? Het enige geluid zijn achter mij de nauwelijks hoorbare voetstappen van de misdienaars en de priesters over het grint en de zacht brommende motor van de lijkwagen, waarvan de zware wielen knersen over de losliggende steentjes, in de bochten een beetje meer. Daar hoor ik aan dat ik niet te vlug loop, want omkijken is niet netjes.

Juist als ik begin te denken dat het toch wel een heel eind is staan we na een bocht in de weg ineens voor de poort van het kerkhof. De aardse weg van de oude priester is ten einde. Onopvallend en geen grote affaire. Miep, die hem een vreugdevolle oude dag heeft bezorgd, legt de twee witte bloemen die ze al steeds met witte knokkels in de handen heeft geklemd op de kist en met verstikte stem zegt ze … Proficiat Jo. Ja, het is een feestelijke dag vandaag voor die oude pastoor, niet anders dan voor Johannes Paulus II, die tijdens zijn laatste dagen zei tegen de mensen om hem heen … ben niet bedroefd, ik ben het ook niet, want ik ga naar het huis van mijn Vader. Zijn begrafenis was wél een grote affaire, maar dat deed er niet toe. Dat wisten ze allebei, de priester en de paus. Want de gebeurtenis is wel een grootse, maar naar een andere dan de menselijke maat. En naar die andere maat is het in feite een sensatie, waarbij de ongekende mensenmenigte bij de begrafenis van de paus in het niet valt en niet telt. Zo zit het nu eenmaal werkelijk in elkaar. Dat wist de oude priester, toen hij zijn eigen doodsprentje schreef … bij het gelovig en vertrouwvol, afscheid aan het einde van mijn aardse pelgrimstocht wil ik graag dankzeggen … en hij eindigt het met … vaarwel en tot ziens. Dat was una buena muerte.