Column: Een Amsterdams terras
Een oudere vrouw die ik deze week bezocht, had in de krant gelezen dat er zoveel van haar leeftijdgenoten ‘s zomers eenzaam zijn, als de kinderen vakantie vieren. Zelf merk ik dat in mijn werk ook wel. De jeugd ligt ergens ver weg op het strand en als vader of moeder een beetje zeurt aan de telefoon, dan is het al gauw … bel de dokter maar. Maar deze dame heeft veel aanloop en ze is blij als het eens wat minder is. Juist op de dag dat ik haar ’s avonds bezoek, had ze een hele mooie ervaring gehad, de hele dag lang. Ik hoef niet te vragen waar het over gaat. Dan heeft ze de nabijheid van God gevoeld. Ze vindt ook altijd dat ik in mijn leven nogal veel omwegen heb bewandeld, voordat ik eindelijk snapte waar het om ging. Als je één keer zoiets hebt meegemaakt, hoef je toch niet meer te zoeken of te schrijven? Ik probeer me daar dan uit te redden door te zeggen dat iedereen nu eenmaal zijn eigen weg gaat. En als je veel omwegen hebt bewandeld kun je misschien de mensen méér helpen, die in dezelfde doodlopende steeg zitten als waar je zelf ooit in verzeild was. Het is altijd goed als de dokter zelf ook eens ziek is.
Deze dame begrijpt niet waarom mensen eenzaam zijn. Als je goed in het leven staat ben je nooit eenzaam. En natuurlijk heeft ze zoveel aanloop, omdat de mensen dit aan haar merken en ze het uitstraalt. Ze is aantrekkelijk gezelschap. Als je een goede verhouding met God zoekt, dan lukt het met de mensen ook beter. Daarom moet je, als je de spirituele weg op bent gegaan, ook zoveel moeite doen om alleen te zijn. En zo ben ik dan nu maar weer eens op weg naar San Francisco, mijn geliefde stek van oudsher. Daar komt niemand me na, al moet je tegenwoordig wél evengoed uitkijken met mobiel en internet. Dan ben je zó weer bezig. Ja, die stilte is af en toe echt nodig, omdat anders de verhouding met God verbleekt. Het bestaan wordt niet alleen een beetje saai, maar het is zelfs een noodgeval. Het mag nooit lang duren, want dan word je eenzaam, zelfs midden in de drukte.
Vanavond praat ik echter in Amsterdam nog met iemand die nodig is voor dit verhaal. We zitten direct aan het water op een terras, dat uitkijkt over een kruispunt van twee grachten. Ertegenover ligt de Munttoren en even verder loopt de Amstel met het Muziekgebouw op de achtergrond. Het is een grote drukte van op en neer gaande boten in alle maten en soorten. Van geen enkele blijkt er enig doel van nut of nijverheid, ze varen alleen maar op en neer om te feesten. Iedereen is vrolijk en de veelkleurige gezelschappen hebben allemaal genoeg te eten en te drinken bij zich, de één vanuit de champagnekoeler en de ander vanuit de krat. De lol aan het bestaan lijkt door niets te kunnen worden verstoord. En iemand die op weg is naar de stilte om hier niet bij te hoeven zijn, lijkt niet helemaal goed wijs.
Als de mensen weg zijn, krijgt Jezus meer kans en zal Hij je komen zoeken … totdat ik U in den vreemde vind. De duivel vindt zo’n oefeningen zó gevaarlijk voor hemzelf, dat hij zijn beste beentje voorzet om alles te verstieren. In de geestelijke literatuur wordt dan geklaagd over droogte en de bezoekingen die daarbij horen. Dan zit je op Jezus te wachten en ben je zo droog als een stok … zegt Teresa van Avila. Dat betekent dat je zonder enige inspiratie bent midden in de stilte en dat valt niet mee. Het wordt toch niets met jou. Je kunt die gekke escapades maar beter laten. Nou, dat is dan de duivel hoogstpersoonlijk, die je dit influistert. Daar kun je ook al aan zien dat je op de goede weg bent … zegt Teresa, als de duivel het de moeite waard vindt om zich persoonlijk met je bezig te houden. Jezus moet je dan wél komen redden, maar dat doet hij ook, want Hij laat je nooit in de steek, … omdat je dit voor Mij gedaan hebt … zegt Hij. En is de Boze weer eens verjaagd, na één ogenblik van vertroosting al, zoals de Ouden het noemden, dan weet je weer waar je het voor hebt gedaan en regent het goede voornemens … and with spirits renewed after the tempest … , met de woorden van Thomas à Kempis, kan ik ook weer verder, ja, zonder te willen dramatiseren, soms als een Phoenix uit de as herrezen. Je bent je er dan wel nog eens te meer van bewust, dat je niets alleen kunt en niets van jezelf hebt. Dat je afhankelijk van God bent zoals een kind van zijn moeder.
Als je niet geregeld op pad gaat, heb je na verloop van tijd niets meer te zeggen tegen de mensen en wat minstens zo erg is, ook niets meer tegen jezelf. Tenslotte ga je ze hun eigen verhalen terug vertellen, die ze bij de bakker en de slager ook al horen. En je begint je eigen verhalen aan jezelf terug te vertellen. Echt contact kan dan in mijn vak verloren gaan. Het vervalt tot het mechanisch uitvoeren van droge en verrationaliseerde protocollen, die méér oog hebben voor het geval dan voor de mens. Zo verarmt en verdort het vak met jezelf erbij. De echte ontmoeting tussen mensen, zoals die er altijd zou moeten zijn en waar de mens er voor is, de gave Gods, de voltooiing, hier en nu, van de onsterfelijke erfenis van de mens, zoals Evelyn Underhill het zegt, verbleekt tot het lebberen aan elkaar. En als er niets anders meer is bij die oudjes, gaan ze dát inderdaad misschien wel missen, wanneer de kinderen even weg zijn, en dit is dan de eenzaamheid waar de krant over sprak.
Zo lijkt het echter alsof iemand zijn eenzaamheid zelf schuld is. Alsof het een zonde is. Zo scherp kun je het niet stellen, maar toch is eenzaamheid méér dan alleen pech of een psychologisch ongeluk. Misschien is het ook wel iets van een zonde van de gemeenschap, een soort collectieve schuld. Als er weinig mensen op zoek zijn, verarmt de gemeenschap. Sommigen moeten nu eenmaal meegesleept en aangeduwd worden. In ieder geval wijst eenzaamheid op een gebrekkige verhouding met God en dat ligt niet aan God. En als onvermijdelijk gevolg verschraalt ook de verhouding met de medemens.
De eerste twee van de tien geboden gaan over die verhouding. De mens moet God beminnen en de naaste zoals zichzelf. Het ene gebod kan niet zonder het andere. Ze zijn als communicerende vaten; het ene is net zo vol of leeg als het andere. Er wordt van de eerste twee geboden gezegd dat ze gaan over alles. Zij gaan over de liefde en het hele wezen van de mens is liefde. Hij is niets anders. Hij is nergens anders voor gemaakt en zelfs nergens anders ván gemaakt. De mens bestaat niet uit atomen met het niets ertussen, aangedreven door het Higg’s deeltje, het God-deeltje, zoals de natuurkunde ons leert, maar de mens bestaat uit liefde. Dat is het kleinste en het grootste deeltje en alles er tussen in. En het niets bestaat niet.
De natuurkunde kiest voor een bepaalde manier van kijken, die niet zo’n absolute kennis oplevert als ze zelf vaak denkt. Of zoals René Descartes dacht, die begonnen is zo te denken. Terwijl de quantummechanicus zoekt naar het kleinste deeltje en de astronoom naar de verste ster en terwijl dezen menen daarmee op het eindpunt van kennis te kunnen komen, spreekt de filosoof in de ontologie nog over het wezen der dingen en ook de atheïstische filosoof moet toegeven dat aan de basis van alle ontologie tenslotte toch maar een keuze staat, geen absolute waarheid en geen bewijs. Ook de natuurkunde is tenslotte gebaseerd op een aanname, bijvoorbeeld dat het zoeken van het kleinste of meest verbindende deeltje absolute kennis over het wezen der dingen zal opleveren. Dat dacht de ontdekkingsreiziger van de Middeleeuwen ook. Hij had er alleen geen rekening mee gehouden dat de aarde rond is en hij tenslotte toch weer thuis uit zou komen, zonder veel extra wezenlijke kennis. Welnu, het geloof maakt zo’n keuze ook en vult die categorisch en radicaal in, waarbij ik diens bron nu even veronachtzaam. Want die bron, de openbaring, doet niets af aan het feit dat het een aanname is. In Jezus moet je ook maar geloven. Hij verlangt van ons niets anders. En dan is één wezenlijke aanname: de liefde is de mens zijn alles. Erbuiten is er niets. Hoe groot zal dan de eenzaamheid van de mens zijn, als hij van deze meerpaal is losgeraakt?
Eenzaamheid is er als liefde afwezig is. Dan is de mens niets meer. Of beter gezegd, hij is niet meer, alleen het bewustzijn is hem nog gebleven, en dan alleen nog maar om te lijden. Daar is het dan nog goed voor. Hier is de eenzame mens zich vaak ook van bewust. Hij weet wat er aan de hand is en dat maakt alles nog erger. Het is de tastbare leegte, de afwezigheid van alles waar de mens met geheel zijn wezen op is gericht. En hij is het nog eens zelf schuld ook. Dat gevoel komt er vaak bij. De toestand is in de meest gruwelijke termen beschreven. Als de hel zelf en in termen waar de meeste mensen zich Godzijdank nauwelijks iets bij kunnen voorstellen. Ik heb in de hel de plaats gezien die daar voor mij was klaar gemaakt … zegt Teresa van Avila. En Søren Kierkegaard … of course, the common run of people have no idea what such a reserved person is capable of enduring and would be astonished if they knew. Of Umar Ibn al-Farid …
My fine patience forbids my complaining,
But had I complained to my enemies
of what I feel,
Even they would have helped me.
Zonder God zijn de menselijke relaties niets. Dan blijft er alleen het ego over, en dat is de dood. Zoals de Boeddha ook zegt, van het ego moet je af, het is het enige obstakel naar geluk. Als je dan de andere kant op gedreven bent, naar het ego toe, met niets daarbuiten, dan ben je in voor het grootste ongeluk.
Ik herken wel dingen hiervan in mijn eigen biografie, maar je kunt niet altijd over jezelf schrijven. Daarom wil ik nog eens terug komen op Fons Visser, die al eerder op deze pagina’s voorkwam. Samen met hem ben ik na mijn middelbare schooltijd een jaar naar de Verenigde Staten geweest (1971 – 1972), in een scholierenuitwisselingsprogramma [i], hij naar Delaware aan de Oostkust en ik aan de Westkust, naar een kleine plaats ten noorden van San Francisco, aan de andere kant van de Golden Gate.
Ik kende nauwelijks iets van zijn latere leven toen ik dat eerdere stuk over hem schreef, – behalve dat hij aan aids gestorven is-, maar onderweg naar mijn retraite in San Francisco ontmoet ik in Amsterdam vanavond dus iemand, die er meer van weet. Hoe het hem later is vergaan en hoe hij aan zijn einde is gekomen. Het verhaal van Fons intrigeerde mij, natuurlijk omdat ik hem kende, maar ook omdat het, naar ik al vermoedde, dramatisch was. Ik meen ook dat het veel te maken heeft met het onderwerp, waar ik nu iets over wil zeggen.
De feiten die ik noem zijn in grote kring bekend, dus ik denk dat ik geen inbreuk maak op het persoonlijke in zijn bestaan. Dit recht op privacy is er evengoed nog, ook al leeft hijzelf al lang niet meer. Hij zal het me vanuit de hemel hopelijk wel niet kwalijk nemen. Het doel hiervan, zoals alles op deze website, is om als dokter vanuit een oogpunt van geloof bepaalde onderwerpen uit de geneeskunde te belichten. In deze column is er dan nog een tweede doel bijgekomen, namelijk om Fons eerbiedig te gedenken. Pater van Kilsdonk had bij zijn begrafenis op het kerkhof enkele malen luid zijn naam uitgeroepen … want eens zou hij vergeten zijn. Welnu, op dit ogenblik is hij in ieder geval nog niet vergeten door de mensen en er is er altijd Eén die hem nooit vergeet.
Ongeloof leidt tot eenzaamheid. Ik heb het nu niet meer over het egoïstische oudje dat de kinderen hun vakantie misgunt. In het vervolg wil ik een groter punt aansnijden, dat niet zoveel
voorkomt als jaarlijks tijdens de vakantie. Voorop moet echter worden gesteld dat je nooit iemand van ongeloof mag betichten. In de Bergrede wordt het ten strengste verboden. Je mag nooit iemand dwaas – dat is ongelovig- noemen, want je kunt het geloof van iemand nooit peilen. Als je het toch doet, krijg je een molensteen om de nek en dan gaat het vort de diepte van de zee in. Het oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt moet iemand altijd voor ogen staan.
Fons was blijkbaar wél bezig met schuld. Hij schreef voor zijn kandidaats Italiaans een scriptie over Dante en slaagde daarmee summa cum laude. Het was zijn tweede studie na sociale geografie, maar na het kandidaats is hij opgehouden met studeren. De scriptie ging over Lot en Sodom en Gomorra en wat Dante Alighieri daarvan zei. Fons kwam tot de slotsom, dat dit verhaal niet gaat over de veroordeling van homoseksualiteit, maar over een inbreuk op de gastvrijheid. Lot had de engelen opgenomen in zijn huis en de mannen van de stad – van oud tot jong – stonden samengedromd voor zijn deur om ze mee te nemen en omgang met hen te hebben. Lot bood al aan zijn twee dochters in ruil voor de gasten te geven, maar het mocht niet baten. Ze hebben nog nooit een man gehad en jullie kunnen met hen doen wat jullie willen (Gen.19,8). Maar nee. Uit dit wat vreemde detail blijkt wellicht al dat de ondergang van Sodom en Gomorra inderdaad niet over homoseksualiteit ging, maar over gastvrijheid en de omgang met de vreemdeling. Ze staan onder bescherming van mijn huis (Gen. 19,8).
Uit mijn kindertijd herinner ik mij een soort familiecatechismus van mijn oma en die was weer van haar ouders. Ik heb hem nog. Hij is in het Duits in Gotische letters, ongeveer uit 1850. Daarom keken wij als kinderen alleen naar de tekeningen die erin stonden. Zaterdags gingen we na het wassen in de kuip bij oma zitten, in haar kamer met de planken vloer bij de kolenhaard om de haren op te laten drogen. Anders kon je een kou krijgen. Dan kwam zoiets op tafel. Twee tekeningen bezorgden mij als kind al een gut-feeling van ontzetting, namelijk die waarop ze Bartolomeus het vel aftrokken en hoe de vrouw van Lot in een zoutpilaar veranderd was, omdat ze omgekeken had. Bartolomeus was op een boom gespannen en het vel hing er in lappen langs. En de vrouw van Lot als zoutpilaar was plastisch voorgesteld met haar gelaat gericht op de in de verte brandende steden, Sodom en Gomorra. Als je het toch zo gauw fout kon doen bij die God … dacht ik … alleen maar omkijken. Een tien kreeg Fons voor die scriptie. Hij had gezegd dat je het toch niet zo gauw fout kon doen bij die God.
Een ongeduid en onbewust gevoel de Geliefde te missen en dit als bron van eenzaamheid, daar gaat het hier om. Het verticale alleen bestaat niet en het horizontale alleen ook niet. Geen menselijke relatie kan God vervangen en iedere menselijke relatie vindt zijn uiteindelijke inhoud pas in God. Anderzijds heeft God ook niets aan iemand die alleen maar met Hem te maken wil hebben en niets met de medemens. Zo radicaal stelt bijvoorbeeld Thomas à Kempis het … but if you turn to the living and eternal Truth, the departure or death of a friend will not distress you. Your love for a friend must rest in Me, and those who are dear to you in this life must be loved only for My sake. No good and lasting friendship can exist without Me … [ii] Het I and Thou van Martin Buber gaat over God, maar ook over de mens. Het Hooglied staat niet alleen in de Bijbel om een liefdesgeschiedenis tussen twee mensen te beschrijven. Het gaat ook over de affaire tussen God en de mens,
Geen stortvloed van water kan de liefde blussen,
Geen rivier spoelt haar weg.
Al bood iemand al wat hij bezit voor de liefde,
Met verachting zou men hem afwijzen ( Hoogl. 8,7).
En de liefde gaat over alles … want sterk als de dood is de liefde, met de onverbiddelijkheid van het dodenrijk sluit zij ieder ander buiten ( Hoogl. 8,6).
Herstel van de liefde tot de Geliefde, dan zal de Geliefde zich ook weer tot jou wenden en wel op een manier waar je je hele leven niet meer van bij komt. En als je daar niet erg proactief in bent, dan neemt Hij nog vaak genoeg het initiatief ook. Ik laat Mij zoeken door hen die niet naar Mij vragen, Ik laat Mij vinden door hen die Mij niet zoeken. “Hier ben Ik, hier ben Ik” (Jes. 65,1). Nog vóór zij roepen zal Ik hen antwoorden. Terwijl ze nog spreken zal Ik hen verhoren (Jes. 65,24). Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen ( Rom.8,26).
En dan … zal het laatste wonder nog groter zijn dan het eerste … zegt Dag Hammarskjöld en in het kielzog daarvan gaat het in de verhouding met de medemens ook weer beter. En dit is natuurlijk een understatement, want alle schitterende poëzie, die er is in de verhouding met God, is er ook in de verhouding met de medemens.
Fons heb ik in mijn leven feitelijk maar driemaal ontmoet. Bij ons voorbereidingskamp op het jaar in Amerika in Havelte, enkele dagen op Long Island direct aan het begin en een zeer vluchtige, laatste ontmoeting op de trappen van een school ergens in New York City, op het einde van dat jaar, en dat was meteen ook de laatste keer. Ongetwijfeld zaten we ook in hetzelfde vliegtuig naar Brussel, dat afgehuurd was door de uitwisselingsorganisatie om ons naar huis te brengen, maar ik herinner me niet, dat hij me toen nog is opgevallen. Daarna heb ik niets meer van hem gehoord en van zijn dood pas een kleine tien jaar na dato. Het lijkt wel op een verhaal van Heinrich Böll, ik meen dat het Gruppenbild mit Dame is, waarin de verteller de hoofdpersoon maar enkele malen vluchtig blijkt te hebben ontmoet en toch een dik boek over haar schrijft. Lydia heette ze, geloof ik. En hij had ook nog niet eens wat met haar. Nee, en ik had niets met hem, zeg ik er voor de zekerheid maar even bij. Dat moet je tegenwoordig zeggen, anders wordt er van alles van gedacht en staat het stuk daarmee op losse schroeven. Dit is geen aflevering van Spoorloos.
Misschien is dat wel de betekenis van God is mens geworden. Jezus is er –Jesus loves you– en dan kan een mens niet meer eenzaam zijn. Hij kan dan wel lijden, want deze liefdesaffaire is er één met een jaloerse minnaar. Hij duldt geen mededingers. En het is zoiets groots dat er altijd gedoe is om Hem heen. Hij neemt je helemaal in beslag. Het lijden aan de liefdesaffaire met God is echter geheel iets anders dan eenzaamheid. Dit is het lijden, maar ook het geluk, dat Teresa voor geen goud van de wereld meer zou willen missen. Als ze eraan zou moeten sterven, het kon haar niks schelen. Martelaar worden? Een kleinigheid en graag zelfs. Want deze affaire is een voorproef van de hemel. Zo was het voor Sint Jan van het Kruis ook, maar hij zegt nog iets anders over de eenzaamheid, die zelfs met de dood niet lijkt op te houden. Als iemand zo scherp voelt dat hij van alle liefde verstoken is, spreekt de Boeddha … which, O Bhikkus, think you is the greater: the tears which you have poured out, wailing and lamenting on this long pilgrimage, joined to the unloved, separated from the loved; or the waters of the Four Great Seas?[iii] Dan ben je klaar voor het medicijn van de Boeddha en dat is hetzelfde als dat van Sint Jan.
Briljant en geestig had ik Fons ooit genoemd in een notitie. Dat wist ik nog van vroeger, vooral uit zijn brieven aan mij, toen ik hem kende als zeventienjarige. Nee, een genie … zegt de gesprekspartner enkele malen, en van een buitengewone schoonheid. Hij kon alles. Die scriptie bevat zoveel eigen Italiaans, dat bijna alleen een echte Italiaan ze had kunnen schrijven. Never trust Italians … schrijft hij me overigens in zijn laatste brief van 5 maart 1972 en Alaaf, als hij het heeft over zijn toekomst in Amsterdam.
Maar negentien jaar later belt hij in een bevreemdende onrust en raadselachtige ontzetting mijn gesprekspartner van vanavond op, omdat hij zo opziet tegen een reis naar Spanje. Hij had wel al aids – en dat was toen nog een doodvonnis -, maar niet in een acute fase. Later, op die reis, sterft hij op het vliegveld van Malaga, op de terugweg naar huis, alleen, in een ziekenauto, bijna vijandig bejegend door de Spaanse dokters vanwege zijn ziekte. De gezagvoerder had hem geweigerd op het vliegtuig en toen men van dat onderhoud terug kwam in de ziekenauto, was Fons al dood. Hij is in een loden kist teruggekomen; we hebben hem niet meer kunnen zien. Pas elf dagen na zijn dood werd hij begraven en nu ligt er op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam een armzalig, vergeten graf met een schuin gezakte steen, niet eens met een kruis erop. De woorden van pater van Kilsdonk zijn al lang verklonken en weggestorven. Zoals dat graf op een afgelegen kerkhof in het oude Rusland op de laatste bladzijde van Ivan Toergenjew’s … vaders en zonen, met een smeedijzeren hek en een smeedijzeren kruis, waar de zoon ligt, Jevgeni Bazarov, die het verkeerde pad op is gegaan, de mislukte revolutionair, waar alleen zijn vader en moeder nog maar komen. Maar is dit het hele verhaal van Fons Visser? Nee, want anders had ik er niet aan hoeven te beginnen. Dan zou het alleen maar tragedie zijn.
In de Boeddhistische gedachte mist men het idee van schuld voor eenzaamheid. De hand moet gewoon aan de ploeg – work diligently for your salvation – en die verlossing zal er komen, geen uitzonderingen. En zoiets zegt Sint Jan ook. Hij heeft de eenzaamheid tenslotte ervaren als een roep van Jezus, die iets met je wil beginnen. Je Verlosser, de ideale minnaar, klopt aan de deur. De eerste vertroosting, zegt Sint Jan, is dan al dat je je er niet zo schuldig bij hoeft te voelen. Want als het licht van de Almachtige schijnt over jouw spiegel, dan zie je ieder stofje; in het licht van God is niemand goed. Anderzijds betekent het ook dát het licht van de Almachtige schijnt over jouw spiegel en dat overkomt nog niet iedereen. Het is een uitverkiezing. Dus eenzaamheid van dit soort zou kunnen wijzen op een schuldig leven, zoals de ondertitel van de biografie van Gerard Reve[iv] luidt, of op een eerste spoor van een weg naar verlichting en bevrijding, een eerste glimp van de smalle poort naar het Koninkrijk der Hemelen, die voor je open gaat. Sint Jan en Sint Teresa hebben het zelf ervaren. Zij spreken dan wel nog over schuld, maar deze is van een zo’n onuitsprekelijke zaligheid, dat ze ze nooit meer willen missen. Teresa heeft het over een zoete verwonding. Het is het gevoel vergeven te zijn. Zij die berouw hebben zijn als hen die nooit hebben gezondigd … hoort men overal in Islam. En Maria zegt dan in Scherpenheuvel tegen Gerard Reve … Gerard, ik verbied je zó over jezelf te spreken. Waarop Gerard een doos bonbons gaat kopen in de nabijgelegen bonbonzaak en ze haar ten geschenke geeft … maar niet allemaal tegelijk.
De heiligen spreken dus niet meer over schuld, maar het leidt bij hen wél tot de allergrootste nederigheid. Ze redeneren zichzelf niet meer de put in, zoals Ignatius van Loyola in Manresa, toen hij eens aan de rand van de zelfmoord stond, terwijl dit licht op hem scheen. Het is ook het oude onderscheid in de brief aan de Romeinen van Paulus en de twee soorten schuld bij Meister Eckhart. De wet leert de zonde kennen en dan is ieder mens schuldig voor God, een schuld waar hij nooit meer vanaf komt, ware het niet dat Jezus Christus in de geschiedenis is binnengetreden. En het geloof in Hem rechtvaardigt de mens … zoals Paulus schrijft. De catastrofale en schuldig lijkende eenzaamheid wordt dus opgelost door een minnaar die wacht op de bodem van de put.
Teresa ging na zo’n ervaringen wél al het mogelijke bedenken aan boetedoeningen om Hem toch maar waardig te blijven en Hem niet te verliezen. Maar later ziet ze in dat het ten enenmale onmogelijk is om Hem te verdienen. En het is ook geen gewone ascese die ze bedrijft. Het is geen wereldverachting. Teresa deed aan ascese om zich te ontdoen van overtollig genot en daardoor juist plaats te maken voor het grootste genot, nu in dit leven nog. De kerk ziet dit ook zo. Het is haar oeroude twist met de gnostiek. De schepping is wonderschoon en ze heeft zin. Elke spirituele weg die op iets anders uitkomt is een dwaalpad.
Een begin van een oplossing van deze eenzaamheid leidt hierdoor meteen al tot een nieuwe werkelijkheid, die verrassend genoeg het gewone bestaan niet nog abnormaler maakt, maar juist normaler. Je wordt geen godsdienstwaanzinnige of fanaticus. De wending geeft juist zin en geluk aan het gewone leven, de schepping in de woorden van de theoloog, en dat is toch een wonder voor iemand die ver uit de koers is geraakt. Dat is al het minste wat er gebeurt. Een geheel nieuwe werkelijkheid, een nieuwe vorm van kennen en waarnemen. Wat je als kind normaal en vanzelfsprekend vond, wat ook je geluk uitmaakte en dat langzaam helemaal achter de einder verdween en dat nooit meer leek terug te komen, zelfs niet als het beter met je zou gaan, dat normale van lang geleden is er ineens weer.
Van dezelfde poëtische orde en even waar. Zoiets als het gezellig zitten bij oma op zaterdag. Nu zijn het de neefjes en de nichtjes. Laatst kwam er eentje bij mij op de kamer en ik gaf hem een kerkboek te lezen. Hij pakte ergens een bril, zette die op en had het in een kwartier uit. Hij kan nog niet lezen en bovendien heeft hij geen bril nodig, maar dat maakt niet uit. Het verschil met vroeger is dat die akelige tekeningen er niet meer zijn, althans niet het gevoel daarbij, dat gut-feeling dat er nog iets op komst was. Wat overigens ook zo was. Dat is toch een wonder dat niet te begrijpen is. Dat had je nooit meer voor mogelijk gehouden. En zeker, die entzauberte Welt is dodelijk saai en stierlijk vervelend, maar hoe onwaar is ze ook!
Als de verhouding met God je moet helpen in de relatie met de medemens, dan moet die God wél herkenbaar zijn. We geloven niet voor niets in een persoonlijke God. Al te abstract mag die verhouding daarom niet zijn. Teresa van Avila trekt ten strijde tegen biechtvaders die haar vertellen, dat het hoogste stadium van spirituele volmaaktheid de liefde tot God is, ontbloot van alle menselijke beelden, een totale abstractie. Teresa neemt dat in haar autobiografie heel serieus, maar tenslotte maakt ze er toch korte metten mee. Dat is een beetje haar truc. Hooggeleerde mannen zeggen iets waar ze het helemaal niet mee eens is; in feite vindt ze het gillende onzin; vervolgens zegt ze dat die mannen het ongetwijfeld veel beter weten dan zij, oliedom mens dat ze is, maar dat zij toch niet kan geloven dat het zit zoals zij zeggen dat het zit, want Jezus zélf heeft het haar anders vertelt. Zij heeft het zelf anders ervaren en daar kan ze met geen mogelijkheid omheen, omdat het haar zoveel goeds heeft gebracht. Ze heeft door haar hemelse Vriend de hemel op aarde gevonden, terwijl de uitgevaste asceet hoogstens tot een wapenstilstand komt met het bestaan.
Een vergelijkbaar menselijk beeld treffen we aan in de Islam. Het beeld in bed is voor onze westerse, verdorven ogen wel niet meer zo bruikbaar, maar dat nemen we maar op de koop toe. Saints on the verge of death are like a person having a dream, and it is as if the beloved is lying in bed beside him. At the moment that that sleeper departs this life, it is as if he is suddenly startled awake from his dream, and that Beloved for whom he had searched throughout his life, he sees lying beside him in his own bed. Imagine the joy and delight that he experiences! … zegt Nizam Ad-Din Awliya.[v] Dat geldt voor de voorbeelden die we steeds noemen, Sint Jan en Sint Teresa, zeker ook. Je houdt van God met je hele zijn, zoals hij je geschapen heeft. Daar zijn dus wel meningsverschillen over, maar beiden die juist dit gezegd hebben zijn kerkleraar geworden.
Teresa mediteert over het lijden van Jezus. Zij staat samen met Johannes en de Moeder Gods onder het kruis of, als ze dat niet aan kan, stelt ze zich voor hoe ze Hem tegen komt in de hemel. Zo ervaart ze een onbreekbare en onomstotelijke zekerheid dat Hij werkelijk bij haar is. Zijne Majesteit verschijnt haar en is haar niet alleen een dagelijkse stut, maar ook haar hemelse vriend. Anderszins benadrukt ze ook dat ze Hem nooit in het echt zag, als een tastbare verschijning, alleen als een verheerlijkt lichaam van onbeschrijflijke, buitenaardse schoonheid, dat wel. Ze wilde geen tastbare verschijningen, want die beschouwt ze ook zelf als komend van de duivel. Daar moest ze inderdaad voorzichtig mee zijn, want kort te voren was een hysterica die beweerde dat Jezus in het echt aan haar verscheen op de brandstapel geëindigd.
Het betoverende van Teresa van Avila is juist dat haar teksten de eenzame mens uit zijn kluisters roepen. Zij geeft het antwoord. Dat er altijd iemand naast je staat, je beste vriend, letterlijk te nemen, zogezegd de prins op het witte paard. Die je terugbrengt naar de idyllische scènes van je kindertijd en je toont dat ze waar waren en altijd waar zullen blijven, dat al je zoektochten en je lijden niet voor niets zijn geweest.
Sint Jan gebruikt hierbij de beelden van de menselijke liefde, niet alleen als woorddragers, omdat we tenslotte niets anders begrijpen dan menselijke woorden, maar omdat hij het zo heeft ervaren. Vraag niet hoe het zover gekomen is, maar tenslotte werd hij zó verlost uit de kerker van Toledo en meer nog uit de kerker van zijn eenzaamheid. Iets wat zijn verstand, noch zijn ascese, noch een abstracte, onpersoonlijke God ooit voor hem hadden kunnen bereiken.
Vanmiddag ben ik langs het adres gelopen waar Fons heeft gewoond. Zijn huis bevond zich tegenover de ingang van Artis. Hoewel het twintig jaar geleden is, nee nog langer, meende ik juist daar nog eens te meer te voelen wat er vaak in hem moet zijn omgegaan. Die zwarte voordeur, nu met buitenlandse namen, wat armoedig, aan een nette laan in Amsterdam. Wat zal hij hier doodstille dagen hebben doorstaan en gruwzame uren doorleefd, misschien soms onderbroken door een vlucht naar iets wat de stilte nog oorverdovender maakte. Het overviel me zélf, wat hij toen vaak moet hebben gevoeld. Het sloeg me op de keel, alsof het er nog even was. Fons leed aan depressies en hij leefde van een bijstandsuitkering. Vele van zijn vrienden hebben hem in de steek gelaten. Hij schijnt soms naar de dood verlangd te hebben. Voetstoots en intuïtief stel ik dan maar, dat hij leed onder het soort eenzaamheid, waar ik het hier over heb. Je moet sowieso al maar geloven, dat zoiets bestaat en
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht