Column (!): Noah zijn eerste stappen
Het is alweer even geleden, dat Noah werd gedoopt bij kaarslicht en bij het schaarse licht door de gebrandschilderde ramen van de kerk van Asselt. De lampen waren die zondagmiddag uitgevallen. Nu is het weer zondagmiddag en Noah, ondertussen negen maanden, wil niets anders dan lopen. Dat kan hij echter nog niet alleen. Hij kijkt niet op of om naar mij die boven hem zijn armen vasthoudt. Zich afvragen of ik het ervan in de rug krijg doet hij ook niet. Hij fixeert met opengesperde ogen zijn voeten. Wijdbeens en wankelend gaat hij voort, niet kijkend waar het heen gaat. Als het maar lopen is.
Alleen als wij langs de in de grond gestoken schotel van de mollenverjager komen gaat hij zitten, want daar moet hij even aan draaien. Hij werkt het af alsof hij krap zit in de tijd. Pas als ik hem op de grond laat zakken bij de Mariakapel kijkt hij op. Ik zie dat het niet te lang moet duren, want hij wil verder. Wijwater pakken dus. Hij begrijpt er niets van en daarom steek ik hem een bloem tussen de broekriem voor Pap en Mam. Maar ik geloof dat hij ook nog te klein is voor dat spelletje, want hij stapt alweer verder. Noah heeft natuurlijk gelijk. Zo zit het in elkaar. Er is niets leukers dan lopen.
Wat uit de tuin halen en dat aan Pap en Mam brengen. Ja, ikzelf schijn de gewoonte gehad te hebben binnen iets van de tafel te grissen en dat dan buiten kapot te gooien. Geen wonder dat ik zoveel omwegen heb moeten bewandelen. In dit huis hier keer ik nu na vele jaren terug en op de zolder van de achterbouw worden alvast boekenrekken gemaakt. Ik moet er met de ladder naar toe. De duivenzolder heet hij. Vroeger hield mijn vader er duiven, maar omdat wij als kinderen klaagden dat hij zondagsmiddags altijd op zijn duiven moest wachten, voordat we ergens naar toe konden, is hij op konijnen overgegaan. Eerst moet nu op die zolder van vijftig jaar stof worden verwijderd en dan komt er dus de afspiegeling van vijftig jaar onderweg. Zet ze toch aan de straat … zegt iedereen over die boeken, maar dat gaat me toch teveel aan het hart.
Generaties komen en generaties gaan. In dit, ons huis, is het al de derde en Noah is de vijfde sinds het is gebouwd. Ik ben eigenlijk de enige die nog iets van de oude verhalen van deze plek weet. Wat er zich heeft afgespeeld. Als ik mij de mensen voor de geest haal in de taferelen rondom de dood van mijn eigen moeder, bijna 52 jaar geleden, dan is er bijna niemand meer van over. Zeker niemand die er nog iets van kan vertellen. Van de hoofdpersonen niet en van de figuranten niet, terwijl ze in mijn herinnering nog maar al te scherp zijn afgetekend. Van zoiets kun je gemakkelijk sombere gedachten krijgen. Binnen afzienbare tijd is alles vergeten.
Jezus heeft al lang het antwoord gegeven … wie het Koninkrijk der Hemelen niet aanneemt als een kind zal er zeker niet binnengaan. Het kind gelooft alles en het vertrouwt alles. God bestaat, want dat zijn vader en moeder. Die weten immers alles en kunnen ook alles. Ze houden erg veel van je en dat ben je ook meer dan waard. Geloof en liefde dus. Of er ook al hoop is in het kind, weet ik niet want alles komt vanzelf goed. Over de verwoestingen van de tijd hoef je niet eens te beginnen. De poort van het Koninkrijk der Hemelen is niet nauw, omdat het de mensen aan voldoende denkwerk ontbreekt, maar blijkbaar om een andere reden. Kom nou, morgen ga ik lekker weer lopen. Jezus zegt, dat het kind gelijk heeft.
Het verhaal van het leven. Lev Tolstoj vertelde die verhalen. Dat was het eindpunt van Oorlog en Vrede … generaties komen en generaties gaan. Maar dat is niet genoeg. Zelfs in de Bijbel, in het boek Qohelet, ziet de Prediker het dilemma – alles is ijdel -, en hij heeft ook geen antwoord. Tolstoj evenmin. Dik als het boek is kent ook Oorlog en Vrede een open einde. En men voelt al de donkere wolken die zich samenpakken boven het bestaan van de schrijver. In de latere Anna Karenina staat hij op de drempel van zijn crisis. De rest was bekering en glorie, profetie en volgelingen. Het punt dat hier gemaakt moet worden is dat het pad, hoe onafzienbaar en rotsig het ook is, hoeveel verpletterend ware antwoorden het ook oplevert, toch weer terug moet naar het begin. Oorlog en vrede was toch waar. De heroïsche omwegen hebben op geheimzinnige wijze zin, maar deze eindstreep moet toch worden gehaald, in dit leven nog. Van Leo Tolstoj zei zijn zusje Marja, – na het overlijden van haar man ingetreden in het klooster van Optyna Poestyn –, dat hij het ongeveer vier dagen voor zijn dood zelf ook nog heeft gezien.
Lang heeft Leo Tolstoj die vroege verhalen niet meer kunnen lezen, zo slecht vond hij ze. Dat was dus een schromelijke vergissing. In Kinderjaren, meen ik, schrijft hij, dat de hoofdpersoon, Tolstoj zélf ongetwijfeld, vanaf zijn landgoed Jasnaja Poljana, de lichtende plek in het bos, voor lange tijd naar Moskou vertrok, met de koets. Ik ben er wel eens geweest, in zijn huis, als een soort bedevaart. Ik wist er de weg, voordat ik er ooit was geweest, zo dweepte ik met de schrijver. En toen heb ik ook zijn graf bezocht aan het ravijn van Zaseka, waar hij als kind met zijn broertjes het groene stokje van geluk heeft gezocht. Pas laat in zijn leven heeft Leo Tolstoj gezien dat het daar ook lag.
Bij dat vertrek in Kinderjaren was er eerst het hartverscheurend afscheid van de familie. Zijn hond, Boelka, hadden ze in zijn hok opgesloten. Toen Tolstoj al een hele tijd onderweg was, zag het personeel over de straatweg tussen de berkenbossen, – zo’n weg midden in Rusland die bij alle zielenroerselen wel moet voorkomen – met een enorme vaart iets blinkends en donkers op hen af komen. Dat was de zwetende, zwarte Boelka, die uit zijn hok uitgebroken was. Hij sprong bij Tolstoj in de koets en ging in een hoek liggen zonder hem verder nog een blik waardig te keuren. Die heeft hem toen maar meegenomen naar Moskou.
Daarom is de veroordeling van de gnosis door de kerk ook zo wezenlijk. De gnosis zegt, dat het bestaan iets is dat overwonnen moet worden. Er zit zelfs kwaad in. Zo snel mogelijk naar de hemel. Nou, niets is minder katholiek. Zelfs Teresa van Avila hunkert er soms naar verlost te zijn van dit leven. Tenslotte ook weer niet, want dan haast ze zich te zeggen hoe fijn ze het met Hem al heeft op deze aarde. Anders hadden ze haar zeker ook niet heilig verklaard en zelfs tot kerklerares gemaakt. De helderste ster aan het firmament, maar soms ook de verste, is dat reeds in de schepping de gouden stralen van het paradijs te zien moeten zijn. En smakelijk eten … zegt onze paus dan na het Angelusgebed op het Sint Pietersplein en dat is wezenlijke en hoge theologie, hoewel je ook wel lekker kunt eten zonder theologie.
De groten der aarde, de mystici en de profeten, zouden Noah en mij toch een antwoord moeten kunnen geven. De voorwaarde die wij ze echter genadeloos stellen is dat dit voortstappen van Noah nu op dit ogenblik op deze plaats van hemelbestormend belang is. Sterker nog, dat hier alles om draait. Anders kunnen ze maar beter zwijgen, de groten der geschiedenis. Ze hebben het vaker niet gezien, dat van Jezus en de kindjes. In de Middeleeuwen hadden ze zó weinig oog voor kinderen, dat ze ze nauwelijks konden schilderen. Ze zagen ze immers nooit. De blote gedrochtjes met vetwallen en een nurks, volwassen gezicht bederven menig schilderij. Je moet er echt soms overheen kijken. Nee, dan Noah, hij is volgens de laatste mode gekleed, met sierbretels, en hij heeft een pet met een klep op.
Die zogenaamd eenvoudige verhalen moeten het roemrijk overleven in wat voor levensfilosofie dan ook. Dat die stappen van Noah hier wereldvormend zijn wordt door ons verstand tegengesproken. Zo groots kunnen ze alleen maar zijn, als ze vanuit de hemel met grote bijval gade worden geslagen. En dat de hofhouding rondom de troon daar tegen elkaar zegt … Noah kan al bijna lopen. Maar zo is het natuurlijk tóch. Wij voelen het duidelijk, als we terug lopen naar het huis. De bloem kiept om onder de wat overhangende buik van Noah en Noor, de hond, gaat ermee vandoor. Het koninkrijk Gods is midden onder U, God is U nader dan uw halsader. Dat moet de denker gezien hebben. Nou, dan is de verlossing uit de verwoesting van de tijd ook geen moeilijkheid. Dat is dan nog maar een kleine stap, kleiner dan die van Noah nu.
Zoals Diogenes die in zijn baard bromde als hem een kindje in de handen werd gedrukt – alweer een ter dood veroordeelde. Ik citeer hem vaak, die dommerik. Hij was wel één van de grootste Griekse wijzen, maar hij heeft het niet begrepen. Dat komt bij Noah niet op, dat zijn bestaan geen zin heeft, maar hij is dan ook gedoopt en dat was Diogenes niet. De fout van Diogenes wil ik niet maken en ik bedenk me, dat ik toch maar geen vaste trap naar de duivenzolder laat maken, zoals men mij heeft aangeraden. Ik laat het maar bij de ladder. Zo vaak hoef ik er misschien toch niet op.
Eigenlijk had deze column over de doop van Noah moeten gaan, want hij heeft er op het feest een waardebon voor gekregen. Onverwacht is daar met de dood van mijn zus een verhaal tussen gekomen. Er hebben zich in het huis het afgelopen jaar scenes afgespeeld die in Oorlog en Vrede niet zouden misstaan. Maria heeft vanuit de tuin heel wat moeten aanzien. En ik heb maar het voorbeeld van Boelka genomen, omdat mijn zus een grote dierenvriendin was. Maar dat haar dood ertussen is gekomen maakt de vraag die wij ons stellen nog dwingender. Zij zei vaker, toen Noah nog niet geboren was en dus zijn naam nog niet bekend was, maar zij wel al wist van haar ongeneeslijke ziekte … maar ik wil Pietje nog zien. Dat is gelukt, maar nu is zij er niet meer. In de ogen van Jezus gaat er echter nooit iemand voorgoed verloren. Zij is voor altijd bij ons. Er is geen verwoesting door de tijd. Zoals Augustinus zegt … colui che piangamo non è assente, solo soltanto invisibile. Gli occhi suoi, raggiante di gloria, stanni fissi nei nostri, pieni di lacrime … zij die wij bewenen zijn niet weg, alleen maar onzichtbaar. Hun ogen, stralend van glorie, zijn gevestigd op de onze, gevuld met tranen.[i]
Ik wens Noah toe dat hij behoudt zoals hij er vandaag over denkt, hoe zijn leven ook zal verlopen. De huidige paus spreekt voortdurend over de vreugde in het bestaan. Die komt van Jezus. In zijn encycliek … evangelii gaudium … is het zijn thema, de vreugde aan het bestaan door Jezus. En vandaag drukte iemand mij een Maria in de hand, waar deze paus bijzonder aan is gehecht, de Moeder Gods van de nodi, van de knopen. Heb je een knoop in het leven, leg hem in de handen van Haar en zij zal hem voor je ontwarren. Doe zelf vooral geen moeite. Zen zou er de slappe lach van Satori van krijgen. Je hebt je je hele leven een ongeluk geprakkiseerd, duizenden boeken op de duivenzolder, en dan hoef je het maar aan de voeten van Maria te leggen.
Dat alles heeft Noah in de donkere kerk van Asselt meegekregen en die vreugde aan het bestaan wens ik hem van harte toe. En hij heeft er al veel van, want nu ben ik met hem binnen en meteen wil hij weer naar buiten, niet in het stoeltje en niet in box. Dan gaan we – voordat ik voor de rest, die aan de wijn zit, de frietpan aanzet – eerst nog maar eens naar de konijnen kijken.
Rome, augustus 2014
[i] Vrij vertaald uit het Italiaans. Het Latijnse origineel kon ik niet vinden.
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht