Column: Verlangen
De Boeddha zegt, dat de mens het verlangen uit het leven weg moet bannen. Zo kan hij een einde aan het lijden maken en geluk vinden. Nu hangt de mens van verlangen aan elkaar. Wij willen altijd wat. Als we vinden wat we willen, willen we al gauw weer wat anders. En dat is dan een nieuwe bron van lijden, omdat we wéér iets willen wat we nog niet hebben. En als we niet bereiken wat we willen, zijn we sowieso al ongelukkig. Verlangen plakt aan alles en als het eenmaal goed plakt, is het niet meer goed. De oude stoa zei ook al hetzelfde. Voor hun was het ontkennen van verlangen hét recept om de stormen van het leven te kunnen verdragen. Stoïcijns komt er van af.
Veel ziekte komt eruit voort, dat de mens achter zijn verlangens aanzit. Een hartchirurg, die dagelijks twee of drie bypass-operaties doet, vertelde mij eens dat hij het toch wel een frustratie vond iedere dag zo lang aan tafel te moeten staan om te verhelpen wat mensen zichzelf hadden aangedaan. Zeker voor de westerling is het jagen achter verlangens niet alleen een bron van vermeend geluk, maar ook een bron van ziekte.
De mens die het verlangen uitschakelt en zo luistert naar wat de grote denkers zeggen, verschuift echter het niets, dat er na de dood is, gewoon een beetje vooruit. En daar is natuurlijk niets aan. De wereldgodsdiensten, die allemaal iets hebben gezegd over de zin van het leven, proberen inderdaad het verlangen te dempen, maar tegelijkertijd hebben ze ook het dreigende niets gevuld. De Boeddha zegt dat de mens het ik moet uitschakelen en ook hij wijst de weg naar hoe dan verder.
Een mens kan beter niet te veel eten om zijn orale lusten te bevredigen. Dat is nogal begrijpelijk. Anderzijds kan het een eye-opener voor mensen in psychologische problemen zijn om het niet zo belangrijk te vinden hoe hun ik zich voelt. Het doet er niet toe. Van de weeromstuit zal het ik, als het dit een tijdje praktiseert, zich een stuk beter voelen. De grote Teresa van Avila zei het ook al. Vroeger had ik altijd wat, maar nu ik weet waarom ik leef voel ik me veel beter. Een oude zuster vertelde me eens, dat zij zich als teenager heel erg ongelukkig had gevoeld. Zij was oudste in een groot gezin zonder moeder. Op een keer was zij op het idee gekomen tegen zichzelf te zeggen: Als ik dan niet gelukkig ben, dan maak ik anderen maar gelukkig. Kan ik dit voor je doen, kan ik dat voor je doen? Met verbetenheid had ze zich op het project gestort. En tenslotte was ze zelf ook gelukkig geworden. Dat is precies ook wat de Boeddha leert. Karuna is compassie. Mede-lijden helpt aan het lijden van anderen, maar lost ook het eigen lijden op.
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht