Column: Waarom moet ik geloven?
Dat is een goede vraag … hoor je vaak op de televisie, als mensen even moeten nadenken over hun antwoord. Maar de vraag … waarom moet ik geloven, dát is een bijzonder slechte vraag, want ze beïnvloedt het antwoord. Ze perkt het antwoord al zó in, dat ze niet meer te beantwoorden is. Het is een variant op … de vraag stellen is haar al beantwoorden. Het waarom doet een beroep op het verstand, terwijl geloven bij uitstek een onverstandige zaak is. Het heeft met verstand niets te maken. Vroeger sprak men over de menselijke vermogens, zoals het verstand, de waarneming en de wil. Het geloof huist in de wil, de plaats in de mens, waar ook zijn vrijheid zetelt, en die als het goed is gevuld wordt door de liefde. Waarom moet ik geloven … is hetzelfde als aan een jonge mens vragen waarom hij verliefd is. Daar krijg je geen antwoord op. Hoogstens wat wartaal. En zo komt het ook over als wij het geloof proberen te verdedigen met het verstand. Geen atheïst zal erdoor worden overtuigd.
Een wat betere vraag zou dan zijn … waarom word ik niet verliefd? Dat is al een hele stap vooruit. Het geloof moet je gegeven zijn, het is een genade Gods … zeggen sommigen dan. Maar dat is heel onbevredigend, want dan zou de ene mens het geluk wél wedervaren en de andere niet. En als God liefde is, zoals Johannes zegt, dan valt dat niet te rijmen. Anderzijds komt de vrije wil van de mens in het geding. Want als het niet alleen maar de genade Gods is, moet je het geloof gewoon kunnen willen. In zo’n verwoording staan de wil van de mens en de genade Gods echter als twee polen tegenover elkaar. We zijn dan geneigd te proberen die tegenstelling op te lossen. Generaties theologen hebben dat gedaan. De bloedgroepen van de Reformatie vinden vaak hier hun oorsprong in. De Boeddhist spreekt van … het opheffen van paren van tegenstellingen. Hij bedoelt dan … je moet je niet in deze tegenstelling mee laten slepen. Het is een mysterie en de mens moet er niet in proberen door te dringen. Het is het eten van de verboden vrucht in het paradijs. Het schepsel moet terugdeinzen voor de mysteriën Gods. Ooit zullen we zien hoe het zit, maar nu nog niet. Daarom ook nam Jezus een kind en zette het in hun midden en sprak … als gij niet wordt als een van dezen hier zult gij het koninkrijk der hemelen niet binnen gaan.
Dus niks te discussiëren, niks te verstand, niks te waarom. Niks te natuurlijke theologie. Die hield zich er namelijk mee bezig te ontdekken waarom het verstandig is te geloven. Met Karl Barth, de grote protestantse theoloog, kunnen we zeggen dat het geloof komt … senkrecht von oben. We moeten van de woorden van Jezus, de openbaring dus, kennis nemen en er om te beginnen gewoon in geloven. Het is een eerste stap, een beetje die van een dilettant, dat wél, maar het is een goed begin. Het namauwen van wat je geleerd is – taqlid in de Islam – is weliswaar de laagste trede van geloof – er wordt wat badinerend over gesproken door de groten uit Islam -, maar het verdient je tenminste wél al het paradijs.
Andersom mag niemand ooit zeggen … ik geloof niet want ik ben te intelligent, ik weet te veel, ik weet waarom het niet waar is. Het schijnt echter dat dit geldt voor zowat de hele wetenschappelijke gemeenschap, zo bleek laatst uit een statistiek. Ik heb zelf godzijdank in de wetenschap nooit iets gevonden dat het geloof bedreigde. Uit de big bang afleiden dat God niet bestaat is beyond me. Zo’n redenering gaat me gewoon boven de pet. Dat soort verzoekingen zijn mij gelukkig bespaard gebleven, terwijl de onzekerheden uit andere bronnen talloos en zonder einde waren. Dus de wetenschapper die zegt … ik geloof niet omdat ik te veel weet … praat onzin, niet alleen om gelovige redenen, maar ook op grond van de filosofie waarop zijn eigen wetenschap tenslotte rust. Ook die zegt namelijk dat geloven een onverstandige zaak is. Het geloof is geen kwestie van het verstand en daarmee ongeloof ook niet.
Het verstand dient voor ondersteuning en hulp. Je moet tenslotte mensen hebben die bijvoorbeeld de Bijbel uit het Hebreeuws en het Grieks vertalen, maar met het geloof zelf heeft het niets te maken. Zelfs voor de woorden van Jezus geldt dit. Als je ze met ongelovige oren aanhoort zul je overal argumenten aantreffen om niet te geloven. In hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt … met uw oren zult u horen en niet begrijpen, met uw ogen zult u kijken en niet zien (Mat 13,14). Als je ze wél gelooft zijn de heilige teksten balsem voor de ziel, hoe dieper je erin doordringt des te meer. Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor wie Hem liefhebben (1 Kor. 2,9).
Maak me verliefd op Jou … Dat is een goed gebed. Dan heb je zelf al alles gedaan wat eraan te doen is. En als het oprecht is wordt het ook verhoord. Dat heeft Jezus zélf ons al beloofd in de bergrede … wie zoekt vindt, wie vraagt verkrijgt, voor wie klopt, doet men open … En dan zegt Dag Hammarskjöld …
Voor wie gelooft
zal het laatste wonder
groter zijn dan het eerste.1
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht