Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

De ziekte ten dode

Vlak voor zijn dood vertrouwde Søren Kierkegaard aan een vriend toe … mijn leven was een groot en een aan anderen onbekend en onbeschrijfelijk lijden, wat eruit zag als trots en ijdelheid, maar dat niet was. Op zijn graf staat:

In yet a little while
I shall have won;
Then the whole fight
Will at once be done.
Then I may rest
In bowers of roses
And perpetually
Speak with my Jesus.

Een bekend verhaal, wellicht een legende, is dat een meerderheid van de mensen die Deens leren dat doet om Søren Kierkegaard in het origineel te kunnen lezen. Toch was Kierkegaard niet eenmalig. De ziekte ten  dode, de Sygdommen til døden, die hij dus zelf ook had, en die verwoord is in één van zijn bekendste boeken, komt veel voor. In alle geestelijke tradities zijn talloze voorbeelden te vinden, niet alleen bij de reuzen, maar ook bij gewone mensen. Dat was ook de drijfveer van Kierkegaard om te schrijven, dat anderen er wat aan zouden hebben.

Om zo’n mensen als Kierkegaard te begrijpen moeten zij ontdaan worden van wat er vooraan in hun geestelijke weg met hun is gebeurd, uit wat voor slop ze vandaan kwamen. Zelfs het spirituele slop van Leo Tolstoj is lastig te vergelijken met dat van Søren Kierkegaard, hoewel ze toch tijdgenoten waren en ze globaal uit eenzelfde cultuur kwamen. Nog lastiger wordt het met mensen uit andere  tradities en tijdperken met de ziekte ten dode. 

De weg die mensen met de ziekte ten dode te gaan hebben wordt vaak vergeleken met een berg. Onderaan de berg begint iedereen op zijn eigen plek tussen struiken en valleien, niet doorwaadbare stromen, onbegaanbare paden, waar je verdwaalt, laat staan dat je erin kunt doordringen. Waar je nauwelijks om je heen kunt kijken en nog minder dat je zou weten wat er verderop gebeurt. Wat er verderop gedacht en geleden wordt. Als je aan de onderkant van de berg elkaar probeert te vinden dan lukt dat nooit, vooral omdat je geen idee hebt dat je iets met elkaar te maken hebt. Aan de voet van de berg herken je ze niet. Dan zijn het vaak maar gewone mensen. Dus het motief voor zo’n onherbergzame tocht ontbreekt ook nog eens. Onderaan is er bovendien geen taal om elkaar te begrijpen. Onderaan is het de toren van Babel. 

Bovenaan de berg is het nog onmogelijker, omdat de ervaring dan niet meer niet meer onder woorden te brengen is. Ze ligt boven de woordgrens. Y en el monte nadaboven op de berg is er niets … zegt Sint Jan van het Kruis. Dan blijft er alleen de herkenning over, want je komt elkaar wél allemaal tegen, op dezelfde top. De geestelijke berg heeft niet meerdere pieken. De ingewijden herkennen elkaar in één oogopslag. Dus dan moet je de ziekte ten dode gehad hebben. Derhalve is er een probleem als je de groten met elkaar wilt vergelijken om mensen te helpen, zowel boven als onderaan de berg. Mede ook omdat ik elke twist met leerstelligheid wil vermijden. Een uitspraak, ze zeggen allemaal hetzelfde, zij verre van mij. Zo’n stelling is ook niet nodig, omdat de ziekte ten dode de leerstelligheid ongemoeid laat.

Bijvoorbeeld, onder aan de berg wordt er zoveel onzin gesproken over de Islam. Het kost levens en er ontstaan oorlogen door. Niemand begrijpt iets van elkaar. Ik krijg les in de Koran van teenagers die nauwelijks kunnen lezen of schrijven, laat staan dat ze de Koran gelezen zouden hebben. Anderzijds had ik eens een oude Moslim op het spreekuur die kwam voor de vaccinaties van de Hadj. Ik had het gevoel dat we elkaar begrepen zonder woorden. Hij straalde vreugde uit. Zijn hele leven had hij gewerkt in een Tegelse ijzergieterij en iedere gulden werd naar huis gestuurd. Onze ontmoeting was een mooie en blije gebeurtenis, die ik nooit zal vergeten. Ik heb hem gevraagd in Mekka voor mij te bidden. Dat heeft hij zeker gedaan, maar hij is daar tenslotte gestorven. Dat maakte onze ontmoeting nog onvergetelijker, alsof hij al voorvoelde, dat hij niet terug zou komen.

Afgaande op de uitingsvorm van de ziekte ten dode zal de Westerse psychiater zeggen dat het gaat om een ernstige, endogene depressie en er kan wat aan te doen zijn of niet. Ik ga ervan uit dat het klopt wat de mensen met de ziekte ten dode er zelf van gezegd hebben. Ik geloof het gewoon. Het wetenschapsstatuut van de psychiatrie ligt voorbij aan de ziekte ten dode. Dus de basis van de psychiatrie, waar ze van uit gaat in haar denken, is blind voor de ziekte ten dode, omdat ze buiten haar reikwijdte ligt. Het is voor haar terra incognita. Ze begrijpt het gewoon niet, omdat ze niet ziet hoe afhankelijk ze zelf is van de wereld waarin ze haar werk doet. Toen een patiënt van mij eens vroeg aan zijn psychiater, of hij iets aan religie mocht gaan doen was het antwoord … ja, op voorwaarde dat je er niet nog gekker van wordt.

Sint Jan van het Kruis schreef de donkere nacht van de ziel. Het gruwelijke ervan is met geen pen te beschrijven, totale horror. Zoals psalm 55,5 het uitdrukt … mijn hart krimpt ineen in mijn borst, telkens overvalt mij de doodsschrik. Het zijn twee nachten en de tweede is nog erger dan de eerste. De ziekte ten dode gaat over wanhoop. Men kan zich haast niet voorstellen dat het goed afloopt en degene die het heeft al helemaal niet. Na de crisis van Leo Tolstoj in het posthuis van Arzamas met de witgekalkte muren, die symbool werden voor zijn wanhoop, bewaarde hij in een schuurtje jaren een touw om zich aan op te hangen. 

Umar Ibn al-Farid, een dichter uit de Arabische wereld, zegt het zo …

My fine patience forbids my complaining,
But had I complained to my enemies
of what I feel,
Even they would have helped me.

Voor de heilige Teresa van Avila liet men enkele dagen een graf open, zo slecht was ze eraan toe in haar de ziekte ten dode. Ik heb in de hel gekeken … zegt ze zelf en … ik hoorde er ook in thuis. Toch werd ze de eerste vrouwelijke kerklerares, een stadium voorbij aan de heiligheid, want ze heeft iets aan de overlevering toegevoegd. 

Zo ook met de Boeddha. Hij was een prins uit het koninkrijk Kapilavashtu te Lumbini in Nepal, erg beschermd opgevoed en hij werd aanbeden om zijn status en zijn schoonheid. Hij was de beste en de mooiste. Maar toen zag hij op een zekere dag een lijk de stad uitgedragen worden. Ook kwam hij een oude man tegen en een zieke en een bedelaar. Dit veroorzaakte bij hem een crisis, de ziekte ten dode. Waarom leef ik, het leven heeft geen zin. Hij verliet op een nacht zijn gezin om op zoek te gaan naar de waarheid. Als die er was.

Het gevoel van het gruwelijke wordt in de Aziatische literatuur niet zo vaak beschreven, maar het moet er wél zijn geweest, want de feiten spreken voor zich als Siddharta Gautama, de latere Boeddha, ’s nachts zijn gezin verlaat – hij kijkt nog even naar ze als ze liggen te slapen, Rahula, zijn zoon met een beetje speeksel dat uit zijn mond drijft – en op zijn paard Kanthaka op zoek gaat naar de verlichting om als een bedelaar verder te leven, zoals de legende gaat.  Het motief moet toch wel een Kierkegaardiaanse wanhoop zijn geweest. Dat zoiets gewoons ten grondslag zou liggen aan de exotische rituelen in Boeddhistische kloosters is haast ondenkbaar, maar die rituelen spelen zich af aan de onderkant van de geestelijke berg en daar is het dus de toren van Babel. Die voor ons vaak onbegrijpelijke vorm van expressie doet vanzelfsprekend niets af aan de waarheid en de schoonheid ervan.

Of Arjuna, die in een strijd op leven en dood moet vechten tegen zijn leraren en familie in de Bhagavad Gita. Het gaat hier natuurlijk om de strijd van het leven, de jihad van het leven, ingeleid door de ziekte ten dode … thus spoke Arjuna in the field of battle, and letting fall his bow and arrows he sank down in his chariot, his soul overcome by despair and grief… en later … when Arjuna, the great warrior, had thus unburdened his heart, ‘I will not fight, Krishna,’ he said, and then fell silent ... … Krishna smiled and spoke to Arjuna – there between the two armies the voice of God spoke these words ... en dan beginnen de eeuwige woorden van de Gita, over hoe de ziekte ten dode te genezen is.

En deze ervaringen komen niet van zomaar iets. Paulus vervolgde Christenen. Saul, saul waarom vervolgt gij mij? (Hand. 9,4). Het gevoel van Paulus wordt niet beschreven, maar hij wordt geslagen met blindheid op de weg naar Damascus. Dat is voor de Bijbelse teksten een etiket voor zijn gevoel, want dat begrijpen de mensen. Het zijn vaak dus geen kleinigheden van waaruit de ziekte ten dode voortkomt. Petrus verloochende Jezus, zijn idool. Franciscus van Assisi had een wilde jeugd met oorlog tegen Perugia en uitspattingen achter de rug en toen hij op kruistocht wilde gaan heeft hij zich in Spoleto al omgedraaid van angst. De ziekte ten dode gaat ergens over, niet over de een of de andere scrupule.

Thomas Merton begint zijn Seven Storey Mountain zó, een bestseller over zijn ziekte ten dode … I came into the world. Free by nature, in the image of God, I was nevertheless the prisoner of my own violence and my own selfishness, in the image of the world into which I was born. That world was the picture of hell, full of men like myself, loving God, and yet hating him; born to love him, living instead in fear of hopeless self-contradictory hungers … Paus Franciscus begon met deze regels zijn toespraak kort geleden tot het Amerikaanse congres.

The torment of despair is precisely not being able to die … zegt Kierkegaard ergens. De ernst van de ziekte ten dode is zó, dat een mens het liefste zich zo snel mogelijk naar de dichtstbijzijnde rivier zou willen spoeden om een einde aan zijn leven te maken, maar juist dat is onmogelijk. In vergelijking met andere psychiatrische toestanden is één van de onderscheidende kenmerken van de ziekte ten dode dat de dood niet helpt, wat bij de mens die het treft de horror nog verhoogt. Het wordt in de volksmond wel eens gezegd  … zelfmoord lost niets op. Dat is van de weeromstuit bij de ziekte ten dode wél letterlijk waar. Als iemand dat zekere besef heeft is dat een kenmerk van de ziekte ten dode en niet van een psychiatrische aandoening. De ziekte ten dode overstijgt de grens van leven en dood. Het gaat tegen alle logica van de Westerse mens in en als je geen idee hebt van de oorzaak van dergelijke gedachten, dan ligt het voor de hand dat iemand denkt dat hij gek aan het worden is. Unable to die … zegt Kierkegaard. Als je getroffen wordt door de ziekte ten dode, ben je dus nergens veilig, zelfs niet in de dood. 

Voor Sint Teresa van Avila was dit vanzelfsprekend, want de hel bestond. Ze schrijft dat ze in de hel gekeken heeft. Je kon erin komen, dus de dood redde je niet. Maar als je nergens in gelooft, dan ligt de eschatopsychiatrie, de psychiatrie van de uitersten. op de loer. Het subject voelt dan soms golven van onbestemde angst, waarvan hij het bestaan nooit bedacht had en waarover hij met niemand kan praten. En de weg eruit lijkt er niet te zijn. Niettemin komen veel mystici bij dokters terecht en dat is zelden een succes, want ze worden door de wetenschap niet begrepen. Zoals Thomas Merton met zijn hyperventilatieaanvallen op de Long Island railroad. Het ging pas over toen hij intrad in het klooster van de Moeder Gods van Gethsemani in Kentucky. Soli Deus stond er boven de ingang. En Ignatius van Loyola sneuvelde aan zijn ontmoeting met de dokters.

Een natuurlijke reactie van de mens is dan de schuld bij zichzelf te zoeken. Ik ben een wrak en ik ben ergens in tekort geschoten. En dat is dan ook feitelijk waar. Want als de mens klaar gemaakt moet worden voor inzicht in de zin van zijn bestaan, – want daar gaat de ziekte ten dode over – de ontmoeting met God, de ontmoeting met de liefde, dan moet er heel wat gebeuren. De mens wil de verlossing uit die toestand bij zichzelf te bewerken. Hij wil goede werken doen of een bestaan in armoede gaan leiden. Siddharta Gautama, de Boeddha, wordt bedelaar en gaat te midden van de asceten leven. Deze beweging in de menselijke geest wordt geïnstitutionaliseerd in het kloosterleven,  de ascetische praktijken in de kloosterordes van de katholieke kerk. De drie geloftes, de armoede, de kuisheid en de gehoorzaamheid ontstonden zo. Siddharta Gautama schoot er niets mee op. Na zes jaar heeft hem dat nog geen stap verder gebracht. En dat brengt hem na zijn verlichting tot het benoemen van de acht boeien die de mens weerhouden van de verlichting, waarvan de achtste de ergste is, het idee dat hij zijn verlossing zelf kan bewerkstelligen. Als je je nauwgezet aan alle regels in het klooster houdt, dan ben je daarmee nog niet gered. Ook Teresa van Avila hield niet van extreme ascese. Ze spotte ermee, een uitgevaste biechtvader noemde ze eens … een touw met knopen erin.

Maar een weg eruit is er wél, één van extreme urgentie. De ziekte ten dode is niet uit te houden en de dood helpt er niet aan. Teresa van Avila zegt dat ze in de hel gekeken heeft met het besef dat ze erin thuis hoorde. Markus zegt …  want …. als de Heer die dagen niet verkort had, zou geen mens gespaard blijven; maar Hij heeft die dagen verkort omwille van de uitverkorenen die Hij zich uitgekozen heeft (Marc 13,20). Het eigen besef dat het een spoedgeval is, dat geen uitstel duldt – een zaak niet van leven of dood, maar van iets wat daarbovenuit stijgt, maakt dat de mens zelf wat wil doen en dan is een eerste reactie het probleem in het morele te trekken en de schuld bij zichzelf te  zoeken en zichzelf erg fout te vinden, ook zonder dramatische aanleiding. Teresa van Avila zegt tenslotte … dat er op deze mesthoop nog zo’n mooie bloem is gegroeid

De Kierkegaardiaanse wanhoop is een reinigingsoperatie en ieder mens heeft die nodig. Kierkegaard zegt zelfs dat je blij moet zijn met de ziekte ten dode. Het is verontrustend als iemand geen wanhoop voelt over de zin van zijn bestaan. Het is eigenlijk heel erg als je de ziekte ten dode niet hebt. Als je die weg niet moet gaan, is er iets mis met je. Tegenwoordig zijn er mensen die een feestje geven ter gelegenheid van hun euthanasie. Life is … but a tale … told by an idiot … signifying nothing … zegt Macbeth. Zij hebben het niet begrepen, want ze hebben de ziekte ten dode niet gehad. Zij hebben de wanhoop over het bestaan niet gevoeld en dat is verschrikkelijk, want dan is er ook niets te verlossen. Het is heel erg als je geen wanhoop voelt over de zin van je bestaan, zegt Kierkegaard, maar als je die wanhoop wél voelt, dan is het zo slecht met je dat geen mens op aarde met je zou willen ruilen. Bovendien is de ziekte ten dode ook nog eens zondig. Totdat je begrijpt hoe het zit. Dan ben je blij dat je de ziekte ten dode hebt meegemaakt. Je moet dus eigenlijk blij zijn met de ziekte ten dode, want dat is een uitverkiezing, die leidt tot de hoogste eraring die een mens kent … de ontmoeting met God. 

De hele Paulus gaat over de ziekte ten dode, maar je wordt niet gered door je goede daden, maar door je geloof. Niemand kan zijn verlossing zelf bewerkstelligen door goed te doen. Je erkent zo dat die reinigingsoperatie nodig is en dat ze van buiten komt, – het overkomt je- hoe pijnlijk ze ook is, maar je bent daarmee nog niet verlost. Je kunt de strengste asceet zijn of de grootste filantroop, maar daarmee ben je nog niet verlost. De verlossing is gratis. Jezus is voor onze zonden gestorven. Paulus zegt dan … Waar blijft dan de eigen roem? Die is onmogelijk geworden! Door welke wet? Door die van de werken? Nee, door de wet van het geloof. Ik beweer juist dat de mens gerechtvaardigd wordt door te geloven, niet door de wet te onderhouden (Rom.3, 27-28).

Maar ik, ik ben vleselijk, een slaaf verkocht aan de zonde. Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw (Rom. 7,14-15)  De wet doet de zonde kennen. Zowel bij Jezus al bij Paulus blijft het dilemma dus bestaan, het logisch dilemma: hoe kun je nu gered worden door het geloof in Jezus, terwijl er eisen worden gesteld aan de moraal? Waarvan Paulus toch zegt, en vele heiligen met hem … ik kan de volmaaktheid zelf niet bereiken. Ik doe de dingen die ik niet wil, die ik verafschuw. Of geldt soms het  woord, dat sommige lieden mij lasterlijk toeschrijven: Laat ons het kwade doen om het goede dat eruit volgt? Deze hebben hun vonnis wèl verdiend. Ga, zoals gij geloofd hebt geschiede U (Mat 8,13) … zegt Jezus.

Ik zou van de begeerte geen weet hebben als de wet niet zei: Gij móógt niet begeren. Het is de zonde die gebruik heeft gemaakt van het gebod de begeerte in mij op te wekken. Zonder de wet is de zonde dood.  En eertijds toen de wet er niet was, was ik het die leefde. Maar toen het gebod kwam begon de zonde te leven en ik, ik stierf (Rom. 7, 7-10). Dat is dus de ziekte ten dode. Toen moest de verlossing komen. Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, die de mens rechtvaardigt door het geloof en het geloof alleen, volgens het woord van de Schrift … die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven  ( Rom. 1,17), de beroemdste uitspraak van Paulus.

Je mag niet speculeren over wat de Boeddha die nacht onder de Bodhi-boom heeft meegemaakt, want dat raakt aan de leerstelligheid, maar erna was hij wél verlost en kon hij verlossingsleraar worden. Er wordt gezegd dat de duivel, Mara, die nacht met hem bezig is geweest. Maar verder niets. Het behoort tot de canon van het Boeddhisme en het is een mysterie. Punt. Maar toch is het verleidelijk om Paulus erbij te halen en wat Jezus vaak heeft gezegd … Ga heen, uw geloof heeft U gered. Siddharta Gautama heeft beseft dat hij moest geloven, in het onmogelijke, dat hij verlost was, voor niets, gratis. Hij had er zo veel voor gedaan en gelaten en nu krijgt hij het voor niets. De prins krijgt mirabile dictu zijn verlossing voor niets. 

Daardoor is er een andere verleiding hier een plaats te vinden voor de lach in Zen, de lach van Satori. Zo tegen de morgen en Mara met de muil wijd open van verbazing. Maar hier gaat de fantasie waarschijnlijk met ons op de loop, omdat Zen zich altijd zal verzetten tegen een uitleg van Satori met woorden, tegen zelfs maar een plaatsbepaling. Bovendien komt men hier in de buurt van de Boeddhistische canon en ook dat moet men niet willen. Een andere verleiding is er om Augustinus erbij te betrekken als hij zegt … bemin en doe wat gij wilt. Bij de kerkvader lijkt hier ook wel een plaats voor de lach van Satori. Het ei van Columbus, maar dit soort profanisaties passen niet bij heilige teksten. Satori is een belevenis, niet iets wat uit te leggen is.

De Boeddha leeft dus jaren tussen de asceten en verlaat ze dan, diep teleurgesteld en uitgelachen door hen, omdat hij een schaal met  rijst aanneemt. In wanhoop zonder twijfel. Hij had alles in de steek gelaten en had niets bereikt. En daarna in die ene nacht onder de Bodhi-boom bereikte hij de verlichting. Zou hij toen de vehicula voor verlichting hebben gezien? Geloof, hoop en liefde? Het moet welhaast, als je zijn latere leer bekijkt. Daar kan Mara, duivel, die hem die hele nacht kwelde, niets tegen beginnen. Op dat punt ontsnapte Sint Jan van het kruis ook aan de donkere nacht van de ziel. Toen hij voortging op het pad van alleen maar geloof. Dan, aan het einde van de tunnel begint er licht te gloren. Onverwacht en ongekend … Ik heb voorbereid voor hen die Mij liefhebben wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en wat niet is opgekomen in de menselijke geest1Kor 2,9.

Abraham heeft geloofd en dat is hem aangerekend, anders was hij de moordenaar geweest van zijn eigen en enige zoon. Isaac had hem net nog gevraagd terwijl hij naast hem voorhuppelde en de berg Moria in zicht kwam … maar we hebben alles bij ons … het vuur, het mes, het hout, maar waar is het offerdier? Het drama van dat ogenblik komt zelfs in de oude Bijbelse taal binnen met een wurgende retorica en Abraham zegt dan … Adonai ( Jahwe) jir’aa. God zal erin voorzien. Kierkegaard schrijft er een meesterwerk over … Fear and Trembling, over Genesis 22, het verhaal van het absolute geloof. En dat geloof werd Abraham aangerekend. Als God roept zegt Abraham … hinenni, hier ben ik, en je nakomelingen zullen talrijk zijn als de zandkorrels aan de zee. Deze figuur is het antwoord op de ziekte ten dode.

We worden uitgenodigd tot een Abrahameïsch geloof … Abraham heeft God gelóófd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigdheid ( Gen 15,6). Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en geloofd dat hij de vader zou worden van vele volken (Rom. 4,18). En dat hij zijn zoon tenslotte niet hoefde te offeren, terwijl hij hem al op de brandstapel had liggen. Zo’n gigantische taak ligt er ook voor iemand met de ziekte ten dode. Dat je van zoiets af zou kunnen komen, dat moet je geloven. Dat is te groot voor mij … maar we moeten Jezus navolgen en ook Abraham, hoe ongelooflijk dat ook klinkt. Menige gigant uit de geschiedenis kunnen we niet nadoen, maar Jezus en Abraham wél. Jezus eist het zelfs van ons in niet mis te verstane taal … daarom zeg Ik U, dat gij in uw zonden zult sterven, want als gij niet gelooft dat Ik ben, zult gij in uw zonden sterven (Joh. 8, 24). Jezus zegt dat iedereen verlossing nodig heeft. Iedereen is zondig en niemand is goed dan God alleen. Zelf de verlossing bewerkstelligen, door extreme ascese bijvoorbeeld is hoogmoed, de achtste kluister van de Boeddha. De blinde van Jericho … ga, uw geloof heeft U genezen (Marc  10,52). Geloof dus in het onmogelijke, ook in de genezing van de ziekte ten dode. Hoe je ze ook poetst, als er strijklicht valt over een spiegel zijn er altijd nog wel stofjes te zien. Zo is het ook met de mens die zichzelf wil verlossen. Dat kan niet. Paus Franciscus hoorde ik eens op een vol Sint Pietersplein zeggen … jullie deugen allemaal niet … en na een goed getimede retorisch pauze …  en ik ook niet.

Puur en kaal geloof wordt natuurlijk bedreigd door twijfel. De Boeddha zegt hierover dat twijfel wellicht zinnig kan zijn op een deel van de weg, maar tenslotte moet je je ervan af maken, dan moet je je overgeven. Dan moet je Moslim worden, iemand die zich heeft overgegeven. Ga niet twijfelend in de berm van de levensweg zitten, maar … walk on … Bewijzen zijn er niet. Bovendien … als ik voor jullie neus wonderen zou doen, dan zouden jullie mij nóg niet geloven … zegt Jezus. Twijfel staat het geloof in de weg. Je moet je afmaken van de twijfel. Twijfel is iets voor de verwende Westerse intellectueel.

Die Welt als Wille und Vorstellung, een nihilistische kijk op het bestaan, de zinloosheid van ervan, de ziekte ten dode van Arthur Schopenhauer, maar op het einde van zijn leven zei hij, toen hij de Indische Upanishaden had gelezen, .. sie sind die Trost meines Lebens geworden und werden die meines sterbens sein. De ziekte ten dode is over. Een vergelijking tussen de spirituele ontwikkelingsgang van Kierkegaard en die van Brighu in de Taittiriya Upanishad kan helpen voor het begrip van allebei. Een jonge man die eindeloos zoekt naar het wezen van het bestaan moet toch een probleemgevoel hebben gehad, zijn ziekte ten dode. Hij bidt en bidt maar en steeds komt hij met een andere oplossing. Dan denkt hij dit, dan denkt hij dat. Maar zijn vader stuurt hem steeds opnieuw uit bidden. Tenslotte ziet hij dat het bestaan vreugde is. De Taittiriya Upanishad gaat over bidden en niet over twijfelen. Hij gaat over zoeken door middel van het gebed, niet door denken. Denken is fataal voor de ziekte ten dode en iemand die meent de zin van het bestaan te doorgronden door denken, die is verloren. Als je jezelf probeert te genezen door iets anders dan bidden en overgave, dan kom je uit bij wat Thomas à Kempis dacht over geloof … the empty futility of life without it.

Dit is het mysterie van Paulus, maar ook dat van Christus. Geen jota of stip zal Hij veranderen aan de wet, maar hoe vaak heeft Hij niet gezegd … ga heen, uw geloof heeft U gered. Als deze overgang naar het geloof niet komt is het uit met de mens, hij is dan niet meer te redden, maar dit is irreëel, zuiver hypothetisch, … want het komt altijd goed, omdat God aan de andere kant al aan je trekt, als je ziekte ten dode hebt, dan laat Hij je niet meer los. Het is de zekerheid van … zoekt en gij zult vinden, klopt en U zal worden opengedaan. God misleid je nooit. Alle wereldse zaken kunnen mislukken maar die met God nooit. De mens heeft wél de macht om zich bewust van God af te keren, – dat is zijn vrijheid- terwijl hij hem eerst heeft gekend, maar de apostaten staan dan ook eerste in de rij der verdoemden naast hen die niet geloven in de barmhartigheid Gods. 

Maar ook als je niet erg zoekt, zegt Paulus … de geest pleit voor je met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8,26). Jesaja spreekt de mens met de ziekte ten dode direct aan … weet gij het dan niet? Hoort gij het soms niet? Werd het U niet verkondigd vanaf den beginne? Werd het U niet verkondigd vanaf de grondvesting der wereld? (Jes. 40,21). Ik laat Mij zoeken door hen die niet naar mij vragen, Ik laat Mij vinden door hen die Mij niet zoeken. “Hier ben Ik, hier ben Ik “(Jes. 65,1). Ergens in deze spirituele gang moet het besef komen dat je op weg bent naar God, en de laatste mijlen moet gaan in puur geloof, gelovend dat God je trekt en nooit teleur zal stellen. Dat de ontmoeting al daar is. En mocht ik gaan door een dal van de schaduw des doods, kwaad zou ik niet vrezen. Dat moet je op deze tocht kunnen opbrengen, zuiver op geloof. Maar dat kan een mens dus alleen als God al met hem bezig is. 

Geen jota of stip zal ik veranderen in de wet en iemand die anders leert, die zal het slecht vergaan … ik ben gekomen om te vervolmaken. Jezus zelf stelt dit dilemma, want hij zegt vaak iets anders dan wat in de wet staat. Van oog om oog, tand om tand, naar liefde en vergeving, bijvoorbeeld Paulus zegt … en allen worden zij om niet door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is (Rom. 3,24). Gods gerechtigheid, die zich door het geloof in Jezus Christus aan allen die geloven, zonder enig onderscheid (Rom. 3,21). Maar dan komt het mysterie … maar toch betekent dit dat ik mij van het geloof bedien om de wet buiten werking te stellen? Integendeel, ik laat de wet juist tot haar recht komen (Rom. 3, 31). De scherpte van de wet verhoogt de spanning en die kan alleen teniet worden gedaan door verlossing, met de cadans van Paulus … want Christus betekent het einde van de wet en gerechtigheid voor ieder die gelooft (Rom. 9,4)… want alwie de naam van de Heer aanroept zal gered worden (Rom. 9,13)niemand die in Hem gelooft zal worden teleurgesteld (Rom. 9,11). Zo heeft God allen in ongehoorzaamheid opgesloten om allen in te sluiten in zijn ontferming (Rom. 11,32). 444

De gigantische taak voor iemand die zoekt en wil vinden is dit mysterie te overwinnen. Maar moet het wel overwonnen worden? De Boeddha komt ons te hulp als hij zegt dat wij de paren van tegenstellingen moeten overstijgen en niet dat we het mysterie moeten oplossen. Je moet niet willen doordringen in de geheimen Gods. De mens wordt er wel bescheiden door en dat is ook de bedoeling. Alle sporen van het ego, van hubris moeten weg, zoals de Boeddha ook leert, de annihilatie van het ego. En dan niet in de zin van de … de druppel moet opgaan in de oceaan… maar … de oceaan moet opgaan in de druppel, een figuur natuurlijk van de ontmoeting met de persoonlijke God en je hoeft zelf niets mee te brengen, want je hebt niets te bieden. Ibn Abbad van Ronda zegt …  journey toward God though you be lame and broken. Hier ligt ook de basis van de Christelijke humilitas, nederigheid … ik ben verlost maar ik verdien het eigenlijk niet. De spanning van het mysterie moet blijven bestaan. Het wordt pas opgelost in de hemel.

Want geen mens zal in zijn ogen als rechtvaardig gelden, omdat hij de wet onderhield, de wet doet alleen maar de zonde kennen. (Rom 3,20). Want het is nooit genoeg. Maxim Gorky zei van Leo Tolstoj … O, dat gemoraliseer van hem! Hij werd er niet goed van. En toen Tolstoj op zijn laatste reis, enkele dagen voor zijn dood, aanging bij zijn zusje Marja in het klooster van Optyna Pustyn, zei deze … toen heb ik pas echte nederigheid bij hem gezien. Voorbij aan alle moraliseren.  En zij bedoelde dan de Christelijke humilitas die een mens doet beseffen dat hij helemaal afhankelijk is van de liefde van God. Het is niet toevallig dat Leo Tolstoj op die laatste reis een exemplaar bij zich had van … de gebroeders Karamazov … van Fjodor Dostojevsky. Dostojevsky lijkt niet geleden te hebben aan de ziekte ten dode, aan moraliseren, geloven in zijn eigen kunnen. Hij was waarschijnlijk al vroeg een heilige. Toen hij voelde dat hij dood ging zei hij tegen zijn vrouw Sonja … laat gauw een priester komen. Hij schreef voor de kost. Daarom waren zijn teksten soms ook slordig, zoals Tolstoj zegt. Hij moraliseert nooit. We hebben allemaal genade nodig. Hij lijkt een bescheiden mens te zijn geweest, een gokker, een zondaar dus. Zijn protagonisten zijn allemaal een beetje gek en Christus loopt tussen hen in zoals Vorst Misjkin in de idioot en Aljosja Karamazow in de gebroeders Karamazov. Het zijn een soort iconische figuren, onwerkelijk. Niet te begrijpen, behalve als we hen zien als wie ze werkelijk zijn, Vorst Misjkin en Aljosja Karamazow, de zondelozen, Jezus dus.

In het begin is er een reinigingsoperatie nodig om een ontmoeting met God mogelijk te maken. Wanhoop is zonde … zegt Kierkegaard. Stel dat je die afgrijselijke toestand waar mensen soms in verkeren nou eens zonde noemt. Dat doet Kierkegaard … wanhoop is zonde. Dan wordt het project bekering. De weg zoeken naar God. Dan heeft het lijden zin en het leidt tot teksten zoals die van Paulus. En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte. (1 Kor. 15, 8). We hebben allemaal een afstand tot God en als je getroffen wordt door de ziekte ten dode wordt het een enorme urgentie die afstand op te lossen, want Hij wil je hebben. In wanhoop blijven verwijlen is zonde. Dat klinkt hard. Wanhoop los je niet op, lijden wéI. Iemand voelt zich in een zó rotte toestand, zoals die door een mens nauwelijks wordt gekend en nu is hij nog slecht ook. Maar toch is dit het wat Kierkegaard zegt. Je plicht is het je wanhoop te veranderen in een project. Alle oude methodes helpen niet meer, je probeert alles maar niets helpt, maar dan zegt Jezus in Thomas à Kempis … en kom je nu pas naar mij? De cherubijnen en serafijnen staan op je te wachten en nu kom je pas naar mij? Dan zegt Teresa van Avila … hij vergaf Sint Augustinus eenmaal maar mij heel vaak, daarmee implicerend … ook nu nog.

Het mysterie van het bestaan is alleen toegankelijk voor geloof, hoop en liefde. Sint Jan van het Kruis zegt, in de laatste stadia van de donkere nacht van de ziel loop je alleen op puur geloof en dan volgen hoop en liefde vanzelf. Er valt niets te weten. Wanhoop is zonde en is alleen maar op te lossen door geloof. Jezus … uw geloof heeft U gered. De zieke knecht, de vrouw met de bloedvloeiingen, de blinde van Jericho, de lijst is bijna eindeloos. Tegen een hofbeambte … ga maar, uw zoon leeft, de man geloofde wat Jezus hem zei en ging heen (Joh. 4,50). Geloof aan iets onmogelijks, dat red je. En ben niet bescheiden in het vragen aan God, zegt de Islam. Vraag veel. De Kierkegaardiaanse wanhoop, geloof aan het onmogelijke, dat je daarvan gered zou kunnen worden. Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft U genezen ( Mat. 9, 22). Omdat zij geloofde dat Jezus haar kon genezen, was zij gered. Daarom is bij Kierkegaard wanhoop ook zonde, omdat je niet gelooft dat je genezen kunt worden. Dit betekent wél, dat niets anders in de wereld je kan redden. Dag Hammarskjøld zegt … zo niets je echter meer kan troosten dan God, waarlijk, dan troost Hij je ook.

Wat doen we in de mis anders dan steeds om vergeving bidden? Omdat we een afstand tot God hebben, tot de liefde, tot de kern van ons bestaan. De onbegrijpelijke uitspraak … Jezus is voor onze zonden gestorven … wordt wat verteerbaarder als je zegt: Hij heeft de afstand tot de grond van onze bestaan overbrugd, opgelost. Zelf konden we het niet. Godsdienst reduceren tot een moraalleer is fataal. Het zelf kunnen is hoogmoed en dan is de poort naar de hemel gesloten. Dat is de achtste maar de gevaarlijkste kluister, die je bindt aan de dood. Denken dat je het zelf gedaan hebt, zoals de Groot-inquisiteur in de gebroeders Karamazov. De goede moordenaar, kan het nog erger? Maar omdat hij het opbracht tegen Jezus te zeggen … denk aan mij als je daarboven bent aangekomen … zegt Jezus … heden nog zul je met mij zijn in het paradijs … de Bijbel staat er vol van: je geloof heeft je gered, dus niet je eigen inspanning, een steeds wijkende horizon. Dat heeft Søren Kierkegaard goed gezien: het is nooit goed, het is nooit genoeg. Je komt er zelf wel achter dat goede daden doen wat helpt, maar je beseft niet meteen dat God zelf met je bezig is. Je wil wat voor hem doen, opdat hij je verlost van die vreselijke toestand. Maar je kunt die verlossing nooit zelf bewerkstelligen. Het is een cadeau van Jezus om niet.

Het gewone volk heeft nogal eens gauw dóór bij de ziekte ten dode, dat er iets bijzonders aan de hand is. Zo kwam mevrouw Dostojevsky bij de begrafenis van haar man bijna de afgeladen kerk niet in, omdat er al meerdere vrouwen waren geweest die zich hadden uitgegeven voor mevrouw Dostojevsky. Bij het overlijden van Tolstoj op het stationnetje van Astapovo was de hele wereldpers vertegenwoordigd en er zijn jarenlang over de wereld Tolstojkolonies geweest die volgens zijn principes leefden, volgens zijn morele voorschriften, maar omdat het bij de ziekte ten dode niet gaat over de moraal, was hun maar een kort  leven beschoren. Tenslotte zijn ze allemaal verdwenen. Zijn hysterische vrouw die hem vaak het leven zuur maakte, maar echt van hem hield, sprong in de vijver toen hij op een dag verdween naar het zuiden. Ze haalden haar eruit maar ze mocht niet bij haar man komen van de “zwarten”, die zich meester gemaakt hadden van hem en zijn denkbeelden. Zij mocht alleen door een raam naar hem kijken. Boris Pasternak begreep hoe het zat toen hij met zijn vader, Leonid, de beeldhouwer, naar Astapovo reisde om het dodenmasker te maken. Hij beschrijft het verschil tussen hen die Tolstoj vereerden om de moraal en de vrouw die van hem hield.

Lang heeft Søren Kierkegaard niet gezien dat zijn wanhoop wel eens het roepen van God zelf kon zijn …

Maulana Jallal’ Uddin Rumi …

Did not I engage thee to call upon me?
That calling ‘Allah’ of thine was my ‘Here am I,’ 
And that pain and longing and ardour of thine my messenger;
The struggles and strivings for assistance
Were my attractions, and originated thy prayer.
The fear and thy love are the covert of my mercy,
Each ‘O Lord!’ of thine contains many ‘Here am I’s.

De ziekte ten dode zou een doodvonnis zijn, als God niet van het begin af aan je trok. Geen mens kan ze verdragen. Je krijgt ze alleen als God iets met je wil. Daarom gaat ze ook altijd over en daarom moet je er eigenlijk blij mee zijn, zij het achteraf. 

Dag Hammarskjøld beschrijft hoe hij als neurotisch wrak, dat vluchtte in keihard werken, nét kon leven. Dat was het eerste wonder, omdat hij lang dacht dat hij niet kon leven. Later kon hij zelfs vreugde in het bestaan vinden met God en de medemens … iets wat hij het grootste deel van zijn leven voor volstrekt onmogelijk had gehouden …

Voor wie gelooft
zal het laatste wonder
groter zijn dan het eerste.

Met Albert Schweitzer … alleen wie gehoor geven aan het “Volg mij!” zullen hem ontmoeten “und als ein unaussprechliches Geheimnis werden sie erfahren, wer er ist.” Dan wordt het moeilijk dat laatste wonder onder woorden te brengen. Je moet Hem eerst volgen en dan is het nog onuitspreekbaar. Het wonder ligt inderdaad boven de woordgrens. De vereniging van de ziel met God gaat echter alleen maar over liefde. Dat is wel zeker. 

De extases van Teresa van Avila, wie kan ze beschrijven? Wie kan haar gevoel overbrengen, anders dan met de taal van de menselijke liefde? Het Griekse dualisme dat de taal van de liefde teistert blijkt een onoverkomelijk obstakel te zijn, in onze tijd nog erger dan vroeger, bijvoorbeeld in de tijd van de Spaanse mystiek. De menselijke liefde is van een totaal andere categorie dan de goddelijke liefde, denken we. Je kunt geen appels met peren vergelijken, zo menen wij meer dan ooit in onze tijd. De grens tussen amor en caritas is ironclad. Sommige kunstenaars maken overigens korte metten met dit probleem zoals Bernini in zijn beeld van Teresa van Avila waar een cupido haar hart doorsteekt. Het volgende beroemde gedicht is een conclusie van een extase, geen beschrijving ervan … 

Nada te turbe,
nada te espante,
todo se pasa,
Dios no se muda.
La paciencia todo lo alcanza.
Quien a Dios tiene,
nada le falta.
Sólo Dios basta.

Let nothing disturb you,
Let nothing frighten you,
All things pass away:
God never changes.
Patience obtains all things.
He who has God
Finds he lacks nothing;
God alone suffices.

Y en al monte nada … zegt Sint Jan van het Kruis. Dan is het dus ook niet meer uit te leggen. Toch heeft hij in de donkere nacht van de ziel een poging gedaan. Het gedicht is maar kort, maar Sint Jan vult een heel boek met uitleg, behalve de laatste verzen. Die bespreekt hij niet. De simpelste uitleg is dat zijn vroege dood hem dit verhinderde, maar hij heeft toch naar schatting nog tien jaar geleefd na het ontstaan van het boek. Een andere verklaring is dat hij zich in die laatste verzen bediende van de taal van de menselijke liefde en iedere uitleg hierbij zou storen. De vereniging van de ziel met God is niet onder woorden te brengen. Toch wil ik eindigen met deze poging van Sint Jan van het Kruis …

Oh, night more lovely than the dawn,
Oh, night that joined Beloved with lover,
Lover transformed in the Beloved.

¡oh noche que juntaste
amado con amada,
amada en el amado transformada!                  

O nacht die verenigde
Minnaar met Beminde,
Die omvormde
Minnaar tot Beminde.   

En mi pecho florido,
que entero para él solo se guardaba,
allí quedó dormido,
y yo le regalaba,
y el ventalle de cedros aire daba.

Upon my flowery breast,
Kept wholly for himself alone,
There he stayed sleeping, and I caressed him,
And the fanning of the cedars made a breeze.

Op míjn borst, bedekt met bloemen,
Die hij hield vòòr zichzelf alleen,
Lag hij slapend,
Terwijl ik teder bij hem bleef,
En een bries stak op uit het wuiven van de ceders.

El aire de la almena,
cuando yo sus cabellos esparcía,
con su mano serena
en mi cuello hería,
y todos mis sentidos suspendía.  

The breeze blew from the turret
As I parted his locks;
With his gentle hand he wounded my neck
And caused all my senses to be suspended.

En de wind blies van de toren
Terwijl ik zíjn lokken wijken deed,
Met zíjn serene hand
Verwondde hij míjn hals
En bracht hij al míjn zinnen uit zichzelf.

Quedéme y olvidéme,
el rostro recliné sobre el amado,
cesó todo, y dejéme,
dejando mi cuidado
entre las azucenas olvidado.

I remained lost in oblivion.
My face reclined on the Beloved.
All ceased and I abandoned myself,
Leaving my cares forgotten among the lilies. 

En ik verloor mij in vergetelheid,
Mijn gelaat rustend tegen de Beminde.
Alles week en achter mij liet ik mijzelf
mijn angst
Vergeten te midden van de leliën.

september 2024