Deel I: Nada te turbe
Bij de afbeeldingen: iconen, de staurosis en de anastasis, de kruisiging en de opstanding van Ioannis Petrakis, Elounda
I
Nada te turbenada te espante;
todo se pasa;
Dios no se muda,
la paciencia
todo lo alcanza.
Quien a Dios tiene,
nada le falta.
Solo Dios basta.
Wat moet een mens doen om de boot van zijn leven op koers te krijgen naar dit paradijselijk vaarwater? Het is volgens de woorden van Teresa van Avila al mooi om in te verwijlen, maar het ligt ook nog eens in het zicht van de hemelse haven. Ik geloof zeker dat het waar is wat de heilige hier zegt. Maar ik bereik het zelf niet zo gemakkelijk, nog niet eens een tijdje. Wat is het voor een obstakel, dat ons de toegang tot deze tuin van Eden verspert? Zoiets als de schaduwen in de grot van Plato? Of zoals de vissen van het visrestaurant de vorige week, die naar buiten keken en niets snapten van wat ze daar waarnamen? En dat is maar goed ook, want dan zouden ze zien dat wij ze op zitten te eten. Als het zoiets is, dan is het obstakel onoverkomelijk en zijn ook wij veroordeeld ervoor op en neer te zwemmen. Dan is dit gedicht iets voor heiligen, die blijkbaar in staat zijn zich de hemel op aarde maken, maar van wie wij toch niets begrijpen.
Op de weg van de gelovige zijn er zó vaak ogenblikken, dat het allemaal niet lijkt te lukken. De mens lijdt aan zijn onvolkomenheden om het zacht uit te drukken. Voor iedere fout die je oplost komen er tien nieuwe bij. En als je aan een nieuwe bezig bent komen de oude weer terug. Soms lijkt het zelfs nog erger te worden. Zoals Marga Klompé vlak voor haar dood in een documentaire zoiets zei als … je probeert je best te doen. Maar natuurlijk gaat het nog zeventig keer per dag mis. Ze leek er echter zelf niet onder te lijden, hoewel ze de dood dus voor ogen had. Ze was wel nieuwsgierig naar wat erna kwam, zei ze.
Teresa spoort ons aan tot het … nada te turbe. Zij had haar extases midden in een turbulent leven met eindeloze moeilijkheden. Er waren weer eens talloze vervolgingen … merkt ze dan droogweg op. Zij was immers overste van de nieuwe orde die zij had gesticht, steeds onderweg door heel Spanje om gemeenschappen te vestigen. En dit alles met een gevoel van eigen falen, van eigen onvolkomenheid, nietswaardigheid zelfs. Ich bin ein Weib und außerdem kein gutes, zo vertaalt onnavolgbaar de Duitse vertaler. Een mesthoop vond ze zich. Verbazingwekkend dat er nog zo’n mooie bloem op was gegroeid. Dat wél.
Ik heb een nieuwe schrijver ontdekt. Het boekje is me gegeven door een oude pater, Bartolomeo Mas C.R., afkomstig van Mallorca, Teatijn in Rome. Hij heeft er een mooie inleiding voor geschreven en er nogal wat onderzoek aan gedaan. En volgens mij leeft hij er zelf ook nog eens naar. Nu lig ik het te lezen onder mijn geliefde olijfboom hier in Griekenland, waar ik weer eens ben om mezelf wat op te kalefateren. Het heet il Combattimento Spirituale, de geestelijke strijd. Van Lorenzo Scupoli, ook van de orde der Teatijnen. Pas drie weken na zijn dood op tachtigjarige leeftijd in 1610 in Napels verscheen de eerste uitgave onder zijn eigen naam. Daarvóór was het al in alle belangrijke talen van Europa vertaald. Un servo di Dio … een dienaar van God … noemde hij zich. Ook Søren Kierkegaard schreef in het begin onder pseudoniem. Bij hun beiden kon het wel eens dezelfde reden hebben gehad.
Het geestelijk leven lijkt niet vooruit te komen, soms zelfs achteruit te gaan. Nada te espante … niets make je bang. Want, deze onrust, het is allemaal hoogmoed … zegt Lorenzo Scupoli. Teveel vertrouwen in jezelf en te weinig in God, die groter is dan alles wat je fout doet. La diffidenza di se stesso e la confidenza in Dio. Het wantrouwen in jezelf en het vertrouwen in God. Daar ontbreekt het bij jou aan. Wij menen dat wij de boot van ons leven door de ene stroomversnelling na de andere moeten navigeren. Het bestaan lijkt vaak genoeg meer op raften dan op een pleziervaart. Maar, zegt Lorenzo, dat is onze eigen schuld en niet een Godsoordeel.
Het obstakel is van een monumentale orde en je komt het overal in de spirituele literatuur tegen. Maar eerst eens, wat zegt Lorenzo dan dat wij moeten doen? Praktisch van aard en gemakkelijk te begrijpen als hij is zegt hij enerzijds dat je jezelf niet te pletter moet beschuldigen. Dat is niet alleen … een beetje dom, maar nog eens zonde ook. Ben niet pusillanime … zegt Lorenzo, ben geen zeikerd, unmanly. Ben grootmoedig … generosamente … in je strijd. Blijf niet om elk incident in de berm zitten. En nog erger, geef je niet over aan tristezza of zelfs disperazione. Droefheid of wanhoop over je eigen falen. Dat je er zo weinig van terecht brengt. Ben niet bedroefd. God wil blije mensen … zegt de huidige generaal-overste van Lorenzo’s orde. En ga dan vooral niet uitleggen waarom je alle reden hebt om bedroefd te zijn, want dan krijg je er nog een draai om de oren bij ook. Hoezo, niet bereikt? Of niet bereikbaar voor jou? Gewoon doen. De echte krijger kijkt vooruit. Van God hoeven we nooit om te kijken. Zelfs de arbeider van het laatste uur krijgt zijn volle loon.
Niettemin overkomt deze fout de besten. Toen Ignatius van Loyola zijn zonden ging zitten tellen, stond hij al gauw aan de rand van de zelfmoord. Op zichzelf mag het dus al een beetje hoop geven dat je met zo’n dilemma zit. Niet iedereen wordt erdoor gekweld, terwijl de heiligen er allemaal last van hadden. Dan is het een … bien étonné de se trouver ensemble. Hoop mag het geven, ja. Want ook al is deze toestand dan slecht, het staat toch wel een beetje chique. Als hij maar niet leidt tot superbia, hoogmoed, en vanagloria, eigen eer, want dan kom je van de regen in de drup. Dan zou je immers kunnen gaan denken dat je hem op eigen merites had bereikt.
Anderzijds is de oplossing natuurlijk ook niet dat we er bewust met de pet naar gooien. God forbid … zegt Paulus, als hij zojuist heeft gezegd dat de mens door zijn goede werken niet kan worden gered. Nee, gewerkt moet er toch worden. Lorenzo spreekt dan over dat … poi, poi …, dat … cras, cras. Dat komt nog wel … morgen … morgen. Dat is de mens ook eigen. Zo goed mogelijk je best doen in de nederigheid dat je zelf niets kunt zonder de hulp van God. Geen mens kan buiten Gods barmhartigheid … zegt de Islam en de moslim bidt er dan ook vijf keer per dag om. Dat je die niet nodig zou hebben, omdat je zo goed bent, is de hoogste vorm van verbeelding. Dat je ze wél nodig zou hebben, maar niet waard bent, is de deur ernaast. Ook verbeelding dus. De mensen die niet geloven in Gods barmhartigheid staan eersten in de rij der verdoemden … , direct naast de ongelovigen, zo zeggen de grootste denkers uit Islam.
Zit je rond te tollen in zoiets dan helpt het wél je leven intenser te maken. Pieker je over een probleem, pak er dan nog een grotere uitdaging bij. Dan verbleekt dat oude probleem. Met als enige drijfveer natuurlijk het goede, want de liefde vermag alles, zo zegt de apostel. Die drijfveer is wél wezenlijk, want zonder die is alle ’s mensens ondernemen immers zinloos en tot mislukken gedoemd. Het nada te turbe is wél te bereiken door nog eens extra te gaan leunen op God. Je moet Hem tenslotte wel wat te doen geven. Teresa trok met een paar zusters zonder geld naar een nieuwe stad, hoewel het van de bisschop niet mocht, ging in een groot, leegstaand huis zitten -in bezit nemen noemde ze dat- en zei dan dat ze een nieuw klooster had gesticht. Plotseling draaide de bisschop dan om als een blad aan een boom, één van de kamers bleek bijzonder geschikt als kapel en de mensen kwamen geld en eten brengen. Zo is het hier in Steijl, waar ik werk als huisarts, tenslotte met Arnold Janssen ook gegaan.
Het nada te turbe, nada te espante slaat niet alleen op de muizenissen die de mens zich in het hoofd haalt over zijn eigen fouten, maar op alles in het leven. Ook op de dingen waar we niets aan kunnen doen. Dat maakt het raadsel van deze woorden nog groter. Je kunt dus gelukkig zijn in álle omstandigheden. Durf dat maar eens hardop te zeggen, bijvoorbeeld als dokter. Dan kun je meteen wat planken gaan zoeken en je praktijk dichttimmeren. Maar toch, de heiligen kenden er geen pardon in, ook Teresa van Avila niet. Als iemand iets verschrikkelijks overkwam, ging ze hem prijzen over hoe goed hij het droeg, veel beter dan zij het zelf zou kunnen. Dan bewierookte zij hem, omdat hij zijn lijden zelfs nog gebruikte als werktuig voor geluk. En als iemand daartoe niet in staat was, bad ze zich een ongeluk, dat het wél mocht lukken of anders vroeg ze Zijne Majesteit of ze niet wat lijden van die mens mocht overnemen. Ja, zo zit het nu eenmaal in elkaar, als je het nada te turbe wilt ervaren.
Maar goed, de strijd moet dus in ieder geval worden verhard. Niet van dat luie. Van dat neurotische. Van dat bange. Van dat in de loopgraaf blijven liggen totdat je vanzelf heilig bent. Dan nog maar eens een extra charge met het vaandel in de hand. Martialiteit dus, maar steeds met een volkomen … diffidenza di se stesso … een wantrouwen in jezelf. Want dat bewijst je vertrouwen op God. Het bewijst je nederigheid. Een merkwaardige krijger die juist harder gaat vechten, zodra hij beseft dat hijzelf maar een zwakkeling is. Maar in la combattimento spirituale liggen de spelregels nu eenmaal anders. De grootste krijger hier is degene die de Ander voor zich laat vechten.
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht