Een oud beeld
Herinneringen, vooral oude herinneringen, komen vaak in beelden. Wat er vóór en na het beeld gebeurde is in het duister van de geschiedenis verdwenen. Soms komt het als je ouder wordt helderder en met kracht terug. En dan kun je er maar beter over schrijven dan erover praten. Zoals toen ik op de WC zat. Daags voordat mijn moeder stierf. Ik was toen negen en mijn zus acht. Mijn jongste zus was net drie.
’s Morgens was ik om elf uur naar de kerk gegaan. Het was zondag. Eerder ging ik altijd met mijn moeder naar de vroegmis om zeven uur, met de fiets. Ik weet nog dat ik op die dag vlak voordat ik ging naast haar bed stond. Wat ik zei of wat zij zei dat weet ik niet meer. Pas later heb ik gereconstrueerd dat het de laatste keer was dat ik haar zag. En ook bedacht dat ze wel op een bijzondere manier naar me gekeken moet hebben. Het is me toen niet opgevallen. Voor haar zal het een ogenblik van verschrikking zijn geweest, zo stel ik mij voor.
De dag ervoor zat ze ’s middags nog gewoon met oma bij ons in de keuken aan de tafel, zij met de armen over elkaar en een witte schort om. Dat ze ziek was, wisten we niet. Of althans niet dat het zo erg was. Wél ging ze in Asselt, een naburig dorp, bij een soort genezer bewerkte eieren halen, die erg vies smaakten en goed waren tegen de gele verf. Veel later heb ik eens het dossier van mijn moeder uit het archief laten halen van het ziekenhuis, toen ik daar werkte. Daarin stond beschreven hoe ze eruit zag toen ze daar die laatste keer aankwam “extreem vermagerde, cachectische vrouw.”
Toen ik terugkwam uit de mis was ze weg. Mijn vader was ondertussen naar de dokter gegaan en die had de ziekenauto gestuurd en hem verteld hoe mijn moeder eraan toe was. Je zult het ondertussen wel begrepen hebben. Dat had hij niet of hij had het niet willen begrijpen. Het laatste denk ik, want later heeft hij vaker verteld dat ze hem de gezwellen in de buik heeft laten voelen. En ook heeft ze eens gezegd … mijn tijd is op, zorg goed voor de kinderen.
Achteraf hoorde ik dat ze zelf naar beneden was gekomen en op de brancard was gaan liggen die ze op twee keukenstoelen in de gang hadden gezet. Toen ik eenmaal thuis was begonnen familieleden en vriendinnen binnen te komen. Stuk voor stuk barstten ze in tranen uit. Vooral herinner ik mij mijn tante en mijn oma van moeders kant, die samen kwamen, omdat ze bij elkaar woonden. De mensen stortten feitelijk in. Dat droeg bij aan de ontzetting die tastbaar in de kamer hing. Die had zich ineens meester gemaakt van ons huis.
Ik zat dus op de WC en ik was mij ervan bewust dat er iets afgrijselijks gaande was. Iets onbeschrijflijk drukkends, dat ik nog nooit had gevoeld en waar je niet aan kon ontsnappen. Het was zo’n oude, houten WC, die uitkwam in de gierkelder. Aan beide kanten was er een varkensstal achter een halve muur en een trog onderaan. En in allebei zat een varken.
Het beeld van mijzelf op de WC tussen die twee varkensstallen is mij bij gebleven. Vooral door wat er daarna gebeurde. Mijn zus deed de deur open en kwam de WC op. Ze stond links vóór me aan de linker trog van mij uit gezien, trok de deur achter zich dicht en ze vroeg … zou ze dood zijn? Ik meen tenminste zeker te weten dat zij het vroeg en niet ik. In ieder geval wisten we beiden het antwoord niet en na enige tijd zwijgen gingen we weer bij de ouderen zitten. Het kwam niet bij ons op om het hen te vragen. Dat weet ik ook zeker. En die anderen zeiden ook niets tegen elkaar waar je het antwoord uit zou kunnen opmaken. Wat er die middag en avond verder gebeurde is er niet meer.
Het antwoord kwam pas de volgende dag toen ik uit school kwam en hoorde dat mijn vader naar het ziekenhuis was geroepen. Op de brommer was hij erheen gereden. Ik heb nooit geweten of hij haar nog levend heeft gezien. Op een gegeven ogenblik kwam iemand van een paar deuren verder die telefoon had achterom binnen en in de deuropening van de keuken knikte hij en zei, bijna ten overvloede, … het is gebeurd. Toen wist ik het. Dat is ook een beeld gebleven. Ze was om twintig voor elf gestorven. Ik ben die middag niet naar school gegaan, maar de volgende dagen wél.
De dag erna werd ik ’s morgens meteen bij de poort van de school omringd door klasgenoten die het gehoord hadden, rechts naast de poort aan de binnenkant tegen het hek aan. Ik kan me niet goed herinneren wat voor gevoel ik daarbij had. Niets opvallends … hoe komt het dat ze dat al weten? Zoiets. Laatst kwam ik bij een officiële gelegenheid een oude klasgenote uit die tijd tegen. Ik had haar nooit meer gezien en ze begon er meteen over. Dat het zo’n enorme indruk op haar en op de anderen had gemaakt. Het verbaast me eigenlijk niet dat ik toen, zovele jaren later, er wél moeite mee had.
Mijn zus An en mijn jongere zus van drie komen verder niet meer voor in mijn herinnering van die dagen. Wél weet ik dat op beiden gebabysit moest worden, want ik alleen mocht mee naar de begrafenis. An kan er niet tegen … zeiden ze. Het was ijskoud die dag en het vroor dat het kraakte. De zon scheen en in dat felle licht stonden mijn nichtje en ik aan de overkant van de rijksweg bij ons thuis te wachten, toen onverhoeds de lijkenwagen verscheen. Ik vond dat hij te hard reed. Te gewoon. De kist met de kruisjes op elke schroef stak net boven de ruiten uit. Hij reed vlak langs ons heen, want met een grote bocht keerde hij zich om op de weg. De dag erna was de beroemde Elfstedentocht van 18 januari 1963, de zwaarste ooit, maar die komt helemaal niet in de beelden voor.
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht