Passiespelen 2010 (recensie van de voorzitter)
Het klappen begint te vroeg vandaag. Lazarus moet een goed heenkomen zoeken voor de aanstormende jeugd, die opkomt op de cue van het applaus. De klokken van de kerken zijn daarom nu maar af en toe even te horen boven de ovatie uit. Anders lijken zij eerst nog instemmend hun zegen te willen geven over dit passiespel, dat met de monoloog van Lazarus ten einde gedenderd is. Maar het applaus van de duizenden mensen is nog geestdriftiger dan gewoonlijk en het zwelt aan als de sterren van het spel opkomen.
Wiel Kusters, de schrijver van het passiespel, en ik lopen naar de toneelingang. Daar worden we met nog zo’n honderd anderen tegen gehouden, omdat de spelers eerst hun emoties de vrije loop moeten kunnen laten, als ze voor de laatste keer van het toneel af komen. Een tijdperk in hun leven is ten einde. Hoor ik daar eigenlijk niet bij? … vraag ik me af. Maar tenslotte kunnen we toch door. De korte toneelingang is weer eens versperd door een poel water. Dus moeten we omlopen.
Verstikkende hitte, als het hete zand metershoog opstuift en als een glinsterende wolk boven de spelers oplicht in het felle licht van de zon. Donker weer ook, storm met omgevallen bomen en het theater bezaaid met takken en bladeren. Maar goed dat we zoveel licht hadden hangen. En er was tevens de processierups met ontstoken ogen en lijven vol jeukende pukkels. Eindeloze repetities iedere dag tot middernacht bij zeven graden in de regen, tot twee dagen vóór de première. Rillend bij het drankwinkeltje in het donker, maar nog niet naar huis kunnen gaan. En die ene voorstelling dat het hard regende van begin tot einde. Jezus twintig minuten in het graf tot aan zijn knieën in het water. Ze hadden hem zien zitten vanaf de zolder van de tempel, vanwaar ze de witte doeken neer moesten laten. De sfeer is er nooit minder om geweest. En dat lef om zo’n première op het toneel te zetten voor duizenden mensen en de Koningin. Daar kan ik nog steeds niet over uit.
Straks moet ik een toespraak houden. Dan ga ik zeggen, dat er iets meer dan 46.000 mensen de spelen hebben bezocht. Dat is erg veel, als je bedenkt dat er geen generatie meer is die iets met kerk heeft en misschien ook niet veel met geloof. Het zijn er 12.000 méér dan in 2005 en er waren veel meer jongeren. De drempel naar de nieuwe tijd lijkt genomen. Ik ga de spelers ook zeggen … en wat we ervoor terug krijgen is met geen geld te betalen. We zijn deze zomer allemaal zwaar overbetaald en we vertrekken hier met een schandalige gouden handdruk. Ja, de spelen van 2010 waren een groot succes. Hoe komt het dat zo veel mensen het zo mooi vonden? Terwijl de spelen meer dan ooit gelovig waren, ongegeneerd gelovig zelfs.
De huidige Passiespelen zijn ontdaan van alle gangbare duiding. Dit komt door de tekst van Wiel Kusters en een regie van Cees Rullens die dat nog versterkt. Kusters spiegelt zijn tekst aan het evangelie van Johannes, het evangelie dat zelf maar heel weinig duidt. Het beschrijft geen weg en geen leer. Hoogstens kun je zeggen dat het de weg is. Het is het evangelie dat zonder woorden zegt dat wat het wil zeggen niet gezegd kan worden. Daarom is het wel het meest mystieke van de evangelies genoemd. De mystieke trek van het evangelie is door de dichter versterkt met het middel van de poëzie.
De tekst van Wiel Kusters bevat geen boodschap, geen catechismus, geen leerstelligheid. Hij voegt zich in het postmoderne besef, dat van betekenis niets over te dragen is. En dat zit hem in taal, want de mens is taal. Immers, de taalloze mens is niets, hij kan niet eens denken. Er is geen zekerheid in taal. Het is geen voertuig naar kennis. Tekst is maar iets wat een toevallige lezer ermee heeft. Absolute waarheden zijn er nooit in te vinden. Een stapel etiketten blijft er over die geen zinvolle relatie hebben met de zaak waar ze opgeplakt zijn. Wat de filosoof in zijn studeerkamer bedenkt is nog tot daar aan toe, maar zo’n besef dat de werkelijkheid niet meer te beheersen valt met de begrippen waar we mee zijn opgegroeid leeft ook bij de gewone mens. Een vervreemding van de werkelijkheid, zoals ze is, volgt daaruit en dit vormt een bron van lijden in het alledaagse leven. Dokters hebben steeds meer te doen, en zeker ook de dokters van de geest.
De werkelijkheid is nooit in taal te vatten … zegt de filosoof, en komt zo tot zijn sombere analyse van het gebroken bestaan. Wat is waarheid … roept Pilatus uit. Een retorische vraag die het postmoderne antwoord al geeft … er is geen waarheid. Er is een fataal gebrek aan kennen in de mens … zegt de filosoof en spreekt daarmee voor overal en voor alle tijden. De gebrokenheid van velen zetelt niet in de geestelijke zwakte van de loser, zoals vaak wordt gedacht, maar in de vervreemding die doordringt in alle kennen en in alle betekenis. Dit inzicht van de filosoof is een schok die onze wereld nog maar te boven moet zien te komen.
Duiding in taal, die duidt nooit echt wat. Het zijn maar “grote woorden” zonder betekenis. Op de keper beschouwd mummelen we allemaal maar wat en als de tijden veranderen, – dat kan van vandaag op morgen zijn -, mummelen we wat anders. En dan snappen we niets meer van het gemummel van gisteren en denken dat we het gemummel van vandaag wél begrijpen, wat ook niet zo is. Taal is bruikbaar voor het hier en nu en daarmee houdt het zo’n beetje op. Praten over betekenis is niet mogelijk. Zin is er niet, want er kan niet over worden gesproken. Taal beweegt zich binnen de zeepbel van de mythe die toevallig heerst. Daarom weet Johannes – en Kusters heeft dat dankbaar aangegrepen – dat hij niet kan zeggen wat hij wil zeggen.
De mensen krijgen in ons spel die oude begrippen dus niet meer voorgeschoteld. Want wat niet gezegd kan worden, wordt niet gezegd. Er zijn nergens grote woorden in te vinden. Kusters vermijdt surrogaatbetekenis. Soms probeer ik het spel totaal blanco te volgen, alsof ik voor de eerste keer met het verhaal in aanraking kom. Dan bekruipt mij het akelige gevoel … waar gáát dit eigenlijk over? Dit gaat nergens over! Bij een enkele toeschouwer heb ik zoiets ook wel eens bemerkt. Soms is er niets, nul, niente. En dan zijn we ver genoeg.
There are no problems, only challenges … moet Rullens hebben gedacht, want juist dit onvermogen tot duiding grijpt hij aan voor zijn dramatische vuurwerk, méér nog dan bij de verbeelding van bijvoorbeeld een ander doodstrafproces, of het nu van een schuldige of van een onschuldige is. Immers, er worden nog steeds mensen onschuldig veroordeeld en menigeen moet naar menselijke berekening méér lijden dan Jezus Christus. Zoals Fjodor Dostojewski vorst Misjkin, de idioot in de idioot, laat zeggen over de zogenaamd humane doodstraf door de guillotine. De veroordeelde wordt gezond en fit gehouden tot het zover is, zodat hij bij volle verstand en zonder pijn lang van te voren de dood in de ogen kan zien. Kun je je een wreder straf voorstellen? Dus daar zit de kracht van het verhaal van Jezus niet in. En als je bijvoorbeeld van hem een goeroe maakt wordt het drama een stuk flauwer dan wanneer je het onzegbare het dragende gegeven laat zijn. In dit verhaal is er het totaal andere. De dichter, regisseur en componist hebben van het geheim hun kans gemaakt, maar het is een lijn die in het evangelie begint.
De fout die een passiespeltekst dus kan hebben in een postmoderne tijd is dat hij de betekenis erbij levert, zoals er pastoors zijn die vóór ieder onderdeel van de mis zeggen wat het te betekenen heeft. De eucharistie begrijp je eigenlijk echter nooit en je mag blij zijn als er af en toe eens een nieuw licht gaat schijnen over haar geheimen. Dat zijn dan de gelukkige ogenblikken. Betekenissen doorgeven, dat deed de passiespeltekst van Jacques Schreurs, ook geïnspireerd op het evangelie van Johannes. Die sloten aan bij de betekenis die de toeschouwer al van elders mee had gekregen. Het was een feest van herkenning. Van een etiket, niet van de zaak zélf … zou de huidige filosoof zeggen. Het postmoderne probleem viel niet op. Daarom zien we nu op de oude films, dat de passiespelen van toen ons meer vertellen over de vijftiger jaren in Tegelen dan over Jezus Christus. Op zichzelf is dat niet erg. De passiespelen waren immers ook bedoeld als versiering van de roomse boom, die toch al rijke vruchten droeg. De mensen werden gesterkt in de iconen die zij al bij zich droegen. Nu zijn er in onze wereld geen voorgegeven iconen meer. Dat zegt niet alleen de taalfilosoof, maar we zien het zelf met eigen ogen. En dat is maar goed ook, want iconen zijn God niet. Dat heeft de beeldenstorm ons geleerd en ook het verbod op afbeeldingen in andere godsdiensten. Een icoon, en zo ook een taalbeeld in grote woorden, verduistert het zicht op God. De taalfilosoof, die met zijn instrumenten des doods holle taal afbreekt, is de beeldenstormer van weleer. En zo heeft hij zin.
Als er toch niet gezegd kan worden wat er te zeggen is, dan had Johannes beter maar zijn mond kunnen houden is de logische gevolgtrekking, en Wiel Kusters ook. Toch heeft Johannes op Patmos zijn woorden niet voor niets gedicteerd aan zijn geliefde leerling, Prochoros. Er zijn dus vormen van taal die wél iets zeggen. De tekst deelt niets mee, inderdaad. Maar je krijgt er een verhouding mee, die op je bestaan ingrijpt of er gebeurt niets. De tekst is een relatie. Het is geen tekst van hebben maar van zijn. Het is “aan” of het is niet “aan” tussen jou en het passiespel. En als je onder woorden meent te kunnen brengen waarom het “aan”, dan is het niet “aan”. Als er iets te weten valt, dan is dat alleen via taal die is. De taal die kunstenaars kennen. En Johannes dus die wil dat ons overkomt wat hem met Jezus overkwam. In die sfeer bevindt zich het passiespel van 2010.
Ook Søren Kierkegaard heeft dit probleem gezien. Een mens kan maar gelijktijdig zijn met twee tijden, die van hemzelf, en met de gebeurtenis op de Calvarieberg. Een mens begrijpt ook iets, als hij bij hem onder het kruis staat. Alleen Jezus zelf kan ons redden uit de afgrond van betekenis, die de Deense filosoof zo aan de lijve heeft ondervonden. Kierkegaard is het met de poststructuralisten eens dat het verlies aan betekenis niet op te lossen is, zoals Johannes ook zegt. Al die arme mensen die zoeken naar een antwoord, een antwoord dat nooit komt … zegt de filosoof van deze tijd … een antwoord dat ik niet onder woorden kan brengen … zegt Johannes. Maar de evangelist en ook Søren Kierkegaard horen dan Jezus tot hen zeggen … Ik ben de weg, de waarheid en het leven… Wie in Mij gelooft zal leven. Niet zoals de Boeddha, die ons de weg wees, maar Jezus zegt … ik ben…Wat we wél begrijpen is die gebeurtenis van tweeduizend jaar geleden. Als we erbij gaan staan op de Schedelplaats, als we ons één voelen met Lazarus, dan kunnen we het met Johanna (Miranda Verstappen) uitzingen …
Dan klinkt Zijn stem van de overkant.
Ik reik naar Hem, ben in Zijn hand,
Als ’s Levens bruid in wel en wee,
Herboren uit mijn Rode Zee.
Juist nu leven we in een tijd van eerst zien en dan geloven. Dat heeft de moderne tijd, de tijd vóór ons, ons geleerd. De poststructuralisten vertellen ons dat er niets te zien valt. En dan is er dus helemaal niets. Maar het oude antwoord, het geloof en zie, is een eind weegs vergeten, het credo ut intelligam, ik geloof opdat ik begrijp … van Anselmus van Canterbury. Er valt wel iets te zien, maar dan moet je eerst met gelovige ogen leren kijken. Het passiespel laat ons voelen dat je je aan dit verhaal kunt overgeven. Je kunt je scharen onder hen die Jezus volgen door het oude Palestina en die je ondertussen kent. Vandaag nog kun je dat doen, voordat de zon ter kimme neigt. Over het hekje vóór het toneel heen klimmen en met hem mee gaan. En dat betekent onmiddellijke en radicale verlossing van de bestaansnood, waarvan het eerste onderwer
Reacties
Reageren is uitgeschakeld voor dit bericht