Druk op enter om de resultaten te tonen of ESC om te annuleren.

Weemoedige verhalen

(een retraite in San Francisco)

I

Laatst las ik een boek van de zanger en theaterman, Gé Reinders, over het oorlogsverleden van zijn moeder. Het heet het zakdoekje, naar een borduurwerk dat zij in de kampen had gemaakt. Grada Reinders kwam terug uit de oorlog, lang na de bevrijding hier in het zuiden, eind mei 1945. Aangekomen in haar dorp is ze zich eerst gaan wassen bij familie. Ze was vuil en had houten schoenen aan. Daarna pas ging ze verder naar haar ouderlijk huis. Dat was een detail dat me opviel, want zoiets heeft mijn vader ook gedaan. Hij liet zich midden in het dorp afzetten door de militaire vrachtwagen, die hem naar huis bracht, en ging zich eerst wassen in de Swalm, het riviertje waarnaar mijn geboortedorp is genoemd.  

De moeder van Gé heeft nooit over haar oorlogsverleden gesproken. Daarom is hij op zoek gegaan naar sporen in de archieven. Hij heeft samen met zijn vrouw Ravensbrück en Dachau bezocht, waar zijn moeder was geweest. Ik heb haar goed gekend en vaak alleen urenlange gesprekken met haar gevoerd, maar ook bij mij was de oorlog nooit het onderwerp. Mijn tweede moeder zei bij de gelegenheid van het verschijnen van het boek dat zij meende dat Grada wél over de oorlog heeft gesproken met mijn vader. Die heeft het wél vaak over de oorlog gehad.

Mijn vader was bijna drie jaar bij de Arbeitseinsatz in Swinemünde, een plaatsje aan de Oostzee, aan de monding van de Oder, op de grens tussen Polen en Duitsland. Vóór de oorlog was het een Duitse badplaats met een Kurhaus. Na de oorlog kwam het onder Polen te vallen, omdat de grens iets verplaatst is naar het Westen. Het heet nu Świnoujście. Swinemünde heeft bij mijn vader het leven beheerst, zeker op de achtergrond. Het heeft ook sporen nagelaten in ons gezin. Swinemünde had altijd een magische klank bij ons. Het was méér dan het stadje waar mijn vader in de oorlog had gezeten. Het vormde een etiket voor alles wat met het bestaan zelf te maken had. Swinemünde stond in de rij van buitengewone gebeurtenissen in het leven van mijn vader, zoals de dood van zijn vrouw op jonge leeftijd, onze moeder. Swinemünde hoorde bij de feiten zoals hij het uitdrukte.

Mijn vader noemde zichzelf in de jaren na de oorlog wild. Als iemand hem iets in de weg legde had hij hem zomaar met een hamer op het hoofd kunnen slaan, zei hij soms. In gedachten, want dat heeft hij gelukkig nooit gedaan. Hij is ook nooit meer van huis gegaan. Ooit is hij eens ter gelegenheid van een bruiloft een nacht in een andere plaats overgebleven. En vaag herinner ik me een verhaal dat hij in de jaren vlak na de oorlog een keer een week ergens heen moest, naar de andere kant van de Maas, ik geloof voor het werk, en dat het hem toen weer zo overvallen was, dat hij nooit meer weg is gegaan.

Lang is de arbeidsdienst niet erkend geweest als een belangrijke oorlogservaring. Indertijd, toen de erkenning langzaam kwam, is mijn vader eens naar een instantiei gegaan, die uitkeringen toekende vanwege de Arbeidsdienst. De instantie zélf had overigens nogal op de trom geslagen om slachtoffers zich te laten melden. Anders was hij niet eens gegaan. De uitslag van dat onderzoek was dat hij wél een echte oorlogservaring had meegemaakt, maar dat hij er niet genoeg van had geleden om een uitkering te rechtvaardigen. Wij hebben er thuis erg om moeten lachen, zij het mijn vader niet zo van harte. In mijn familie heerst een te sterke anarchistische inslag om onder de indruk te zijn van wat menselijke overheden van je vinden. Wie je bent bepaal jezelf, de mensen die je na staan, en vooral die Ene. Niettemin is het rapport van de instantie wél bij ons terecht gekomen en dat gebruik ik nu om de gegevens aan te vullen die ik verder vooral uit de verhalen van mijn vader put. Ik haal ze op uit mijn geheugen, omdat ik ze zo vaak heb gehoord. Het rapport is opgemaakt op 9 augustus 1991.

Mijn vader vertrok op achttienjarige leeftijd volgens de pas – die hij op 29 september had laten maken – op 5  oktober 1942ii, over de grens bij Tegelen en Kaldenkirchen en de reis duurde twee dagen. Per personentrein, schrijft de rapporteur van de uitkeringsinstantie, dus niet in een veewagen. Als ik nu in mijn huisartspraktijk mensen van die leeftijd zie, vraag ik me werkelijk af wat zij in zo’n situatie moesten beginnen. Hoe ze zich zouden redden en ook wat je op die leeftijd aan zelfstandig denken mag verwachten.

Op 7 oktober kwam hij dus in zijn eentje in Swinemünde aan. Adriaan van Elk, ook een dwangarbeider – al eerder aangekomen -, schrijft in zijn dagboek op die dag … om 12 uur loop ik de Cantine rond … er zijn nieuwe jongens aangekomen en die eten niet zoveel de eerste dag. Ik heb geluk en loopt een schaaltje vol soep opiii … Blijkbaar waren de nieuwkomers te veel in shock om hun rantsoen op te eten.

Mijn vader werd ondergebracht in een Lager, een kamp, waar de dwangarbeiders werkten voor een scheepswerf. Het Lager bestond uit barakken. Iedere barak had zes kamers en op iedere kamer sliepen achttien personen in stapelbedden. Als matras deed een zak met houtwol dienst. Er werd 48 uur per week gewerkt. Mijn vader was gedetacheerd op een klein toeleveringsbedrijfje van de scheepswerf aan de andere kant van de rivier de Swine, waar ze grote, ijzeren platen maakten van tachtig tot honderd kilo, voor scheepsrompen, zo stel ik mij voor. Ik meen me toch te herinneren dat volgens mijn vader het werken daar niet zo zwaar was. Het kan zijn dat hij het bij die uitkeringsinstantie wat heeft aangedikt, want daar ging het vooral om zijn slechte rug. Bewaking bestond er niet veel, want de afstand naar huis was te groot om te voet te vluchten en reizen met openbaar vervoer zonder verlofpas door heel Duitsland heen was ondenkbaar. Je zou zeker worden gepakt.

Een pijnlijke ervaring voor hem door de jaren heen was dat mensen van de Arbeidsdienst zeiden dat je het dan niet zo erg had gehad. Of ook dat een enkeling hem vroeg waarom hij eigenlijk niet was ondergedoken. De Duitsers kwamen in de fabriek waar hij werkte kijken wie ze mee konden nemen. Ze waren dan vooral uit op jonge, ongetrouwde mannen. Op die nauwelijks verholen verwijten zei hij dan dat in het kleine huis waar hij met zijn twee broers en vader en moeder in woonde te weinig mogelijkheden waren om zich te verstoppen. Bovendien zou er dan ook niet genoeg te eten zijn wegens gebrek aan bonkaarten.

Hij is zelfs na een maand of negen nog eens op verlof gekomen en terug gegaan. Je komt toch in de verleiding dat onbegrijpelijk te vinden. Maar het kwam omdat mijn ome Hein, zijn oudere broer, die toen juist ook op verlof was uit Essen, niet van plan was om zich weer te melden, zo staat het in het rapport. In de familie wordt het onderduiken van ome Hein echter net iets anders verteld. Mijn oom had er een keer schoon genoeg van en hij liep gewoon terug naar huis. Dat zal zo’n dag lopen zijn geweest, want Essen in het Ruhrgebied is dichtbij.

Dat mijn vader nog eens is teruggegaan kan ook misschien hierdoor worden verklaard dat in het begin het gevaar werd onderschat, hoewel ik me dat nu weer bij mijn oma niet kan voorstellen. Die was Duitse en had haar eerste man op de slagvelden van Noord-Frankrijk verloren. Daar zei de pers toen ook al van dat het een Schützenfest was waar haar man naar toe ging, zo zeker waren ze van de overwinning. Op het laatste verlof voordat hij sneuvelde had hij haar nog verteld dat het geen Schützenfest was.

Toen mijn vader vertrok, leek het ook nog wel rustig te zijn. Ik heb hem nooit horen vertellen, dat ze in het begin erge ontberingen moesten lijden. Etenspakketjes van thuis werden gestuurd. Dit is een bedankbrief aan tante Marie, de verloofde van ome Hein, die hij schreef op 30 oktober 1942 … ik heb met blijdschap uw pakje ontvangen. Het is voor ons een genot als men hier een pakje ontvangt, net zoo als in Holland Sint Nikolaas heeft gereden. Het pakje is goed hier in Swinemünde aangekomen, en het heeft ook nog vlug gerijst. Het is negen dagen onder weg gebleven, en het was nog allemaal goed vers behalve de kaas was een beetje uitgeslagen. De inhoud was als volg een mik een stuk kaas een doos honing ’n zakje suikerklondjes twee rollen pepermund twee appellen vier koekjes een doosje boter. Dus uw weet nu of het klopt zoo. Ik heb de spelling maar zo gelaten. Hij had een Duitse moeder en ze spraken thuis Limburgs. Hij was pas op zesjarige leeftijd naar Nederland geëmigreerd vanuit Brüggen, vlak over de grens tien kilometer verderop, naar Swalmen. Daar kwam mijn grootvader namelijk vandaan en die wilde graag terug.

Er is zelfs nog een foto, gemaakt door een fotograaf in Swinemünde, waar mijn vader op staat in een net pak naast een witte stoel. Hij houdt zijn rechterhand op de rugleuning. Een traditionele portretfoto dus. Of die nu gemaakt is om het thuisfront gerust te stellen of dat hij werkelijk dacht dat het allemaal zo’n kwaad niet kon? Ik denk beide. Hij stuurde bijvoorbeeld naar zijn broer in Essen een postkaart met daarop het Kurhaus van Swinemünde. Ook heeft hij, meen ik, eens in die rustiger tijd Goering of Himmler gezien toen één van beiden op bezoek was in Swinemünde. Dat was iets bijzonders en zo vertelde hij het ook. Ik heb niet het idee dat mijn vader als achttien -, negentienjarige, bijvoorbeeld in 1943, veel besef had van wat er gaande was in de wereld.

In ieder geval was mijn oom tijdens het verlof van mijn vader dus thuis en mijn vader besloot daarom toen nog een half jaar naar Swinemünde terug te gaan en dan bij het volgende verlof onder te duiken. Twee werknemers ineens weg zou wellicht te veel de aandacht trekken. Dat verlof had dan plaats met Kerstmis 1943. Nog iets anders was, dat dwangarbeiders voor elkaar moesten tekenen. Als de ene niet terugkwam werd van de andere het verlof voor twee jaar ingetrokken. Met iemand uit Den Haag die een gezin had kreeg mijn vader tegelijk verlof en hij heeft hem toen vóór laten gaan. Hij was wel benauwd geweest dat die ander thuis zou blijven, maar hij kwam toch terug. Op 14 januari 1944 schrijft hij aan Marie … maar efin, het mag hem niet hinderen, maar de volgende maand maak ik toch weer een kans om met verlof te gaan. Het zijn maar tien dagen, maar toch verlangd m’n er naar. En m’n moet nu toch weer terug, want als ik niet terug kom moet die bij me werkt twee jaar hier blijven. Aanvang 1944 werden echter alle verloven ingetrokken wegens toename van de oorlogshandelingen. Daardoor kon niemand meer uit Swinemünde weg.iv En na D-day zou er geen enkel contact meer mogelijk zijn.

Als er in Swinemünde oostenwind waaide met wolken dacht hij wel eens dat die wolken misschien later ook over Swalmen zouden komen. Hij schrijft aan Marie … ik zit hier 1200 kilometer van huis en dan weet je dat het plezier weg is en ik hoor niet veel meer over het schoone Swalmen of als Hein me af en toe een beetje schrijft en je (doorgehaald) uw weet wel dat, dat ook niet veel kan zijn want let op met schreiven. Maar we zullen maar hopen op het snelle einde, als we ons weer eens op de schoone Heide ( een buurt van Swalmen, wb) terugzien. Maar als ze nu thuis nog maar goede moet hebben gaad de tijd wel gemakkelijk om. Ik houd de moet er wel in, want ik ben met goede moet vertrokken, en ’t is te hopen dat ik met goede moet en gezondheid terug zal komen. Nu moet ik maar uit schijden want ’t is al ‘s avond 10 uur en ik heb slaap.

Op 23 november 1943 schrijft hij aan tante Marie … want later zal ik toch wel vertellen hoe het hier uit ziet. Heel anders als op de Hei. Hier zie ik nog wat van de werelt. Maar ik ben nergens liever dan op de schone Heide. Op 14 januari 1944 … het geeft niet waar m’n hier werk of staad, altijd gaan de gedachten maar naar huis. En als we ’s morgens opstaan, dan zegt de een en ander, jongens van nagcht ben ik weer met verlof geweest. Waar ik weer gouw naar zal terug keren.

Een deel van zijn lijden is heimwee geweest. Een man uit Hoorn, Nico Hoogland, die getrouwd is in Tegelen en die ik goed ken, kwam er bij de overlijdensadvertentie achter dat hij met mijn vader in Swinemünde was geweest.v Hij vertelde, dat hij hem soms zwaarmoedig vond kijken. Toen ik op dezelfde leeftijd voor een jaar naar Amerika ging zei hij vaker … jij gaat omdat je dat zelf wil, maar ik moest. Dat viel toen overigens niet zo goed bij mij, want in de weken vóór de reis vroeg ik mij in stilte en met grote onzekerheid af waar ik eigenlijk aan begonnen was.

Ook in het begin echter was mijn vader wel beducht voor gevaar. Hij waarschuwt zijn familie dus … let op met schrijven … en op een kaart bij de jaarwisseling van 1942 staat er geen zalig Kerstmis, maar alleen een gelukkig Nieuwjaar. Hij had blijkbaar het idee dat de censor niets moest hebben van christelijke feestdagen. Dan gaat het nog best met mij en ook zeer goed gezond, wat ik ook van uw nog (doorgehaald) hoop. Dan moet ik maar getroosten dat ik met die schone feesten hier moet zitten. Dan wens ik uw allen een Gelukkig Nieuwjaar. Tot weer ziens. Joep. Dit past bij het idee, dat in onze jeugd hardnekkig de ronde deed, dat Adolf Hitler na de Joden aan de katholieken had willen beginnen.

We hebben thuis nog ingelijste panoramische foto’s van het idyllische badplaatsje aan de Oostzee. Die heeft mijn vader blijkbaar in rollen meegebracht op dat ene verlof. De dwangarbeiders konden vrij door de stad gaan en ze maakten bijvoorbeeld houten speelgoed voor kinderen om wat bij te verdienen. En dat verkochten ze dan in de stad en in de omgeving. Zo heeft hij waarschijnlijk een familie leren kennen, een vader en moeder, opa en oma en kinderen. Dat was op Lodzenstrasse vierzehn. Dit adres is bij ons vaak gevallen en het vormde – in het Duits uitgesproken – net zo’n begrip als het woord Swinemünde zelf. Het was een thuis voor hem geworden. Mijn broer Jan heeft het nog weten te lokaliserenvi, het adres wel te verstaan, want van het oude Swinemünde van vóór de oorlog is niets meer over.

Mijn vader vertelde vaker over de drie Russische vriendinnen die hij had gehad. Die waren eveneens in de arbeidsdienst, neem ik aan, zoals er ook zoveel in onze streek vlak over de grens in Duitsland zijn geweest. Menigeen is naar Nederland gekomen en hier getrouwd. Sommigen hebben hun familie nooit meer gezien. Anderen zijn met de ontspanning na de koude oorlog nog vaker terug geweest, beladen met goederen uit het rijke Westen. Mijn vader noemde ook altijd de namen van de vriendinnen, maar die ben ik vergeten. Loebotsjka, heette er eentje geloof ik, of is dat liefje? Mijn moeder heeft de foto’s die hij blijkbaar nog had van die drie verscheurd, al in de vijftiger jaren, want ik heb ze nooit gezien. Hij had er nog enkele Russische woorden aan over gehouden, zoals spaciba, dank je wel, en do svidanja, tot wederziens, maar ook een frase die mijn broer eens in zijn winkel op Russen heeft uitgeprobeerd. Die hebben toen zonder veel commentaar en zonder iets te kopen de winkel verlaten.

II

In de loop van 1944 werd de situatie steeds slechter. Het zal begonnen zijn met het besef eind januari, dat hij echt niet meer naar huis kon. Maar ook de lichamelijke ontberingen werden toen langzaamaan groter. Pakketjes van thuis kwamen niet meer door. Eten was er in Swinemünde niet meer. In het Lager kregen ze per week een kilo Kuch, een soort zuur Duits brood, en 1/8 deel van een pakje margarine. En ook af en toe wat waterachtige soep waar niets in zat. Soms werd een poes geslacht of een ziek en kreupel paard. Ook stalen ze eten van het land. Aan het einde van 1944 was hij geheel uitgemergeld en leed hij voortdurend honger, zo meldt hij aan de instantie.

Hij vertelde ons ook vaker over bombardementen en ik heb lang niet geweten hoe dat historisch te plaatsen was. Maar het moet gegaan zijn over het grote bombardement op Swinemünde op 12 maart 1945. Vroeger hadden wij als kinderen het idee dat er in oorlogen voortdurend bommen vielen, maar achteraf heeft mijn vader het altijd gehad over dat ene bombardement. Vaker kwam er wel luchtalarm voor, maar het was nooit tot een bombardement gekomen. Dat heeft menigeen wel parten gespeeld, toen het die keer menens was. Sommigen kwamen te laat in de schuilkelder.

Het bombardement op Swinemünde was één van die morale bombings, bombardementen om het moreel te breken, zoals dat van Dresden. Waar lang niet over gesproken is. Dat van Swinemünde is helemaal in de vergetelheid geraakt, tot in de recente tijd, vooral, denk ik, omdat het stadje niet meer als Duitse plaats bestaat. Een bombardement op klaarlichte dag door de Amerikanen met duizenden bommen. Het heeft vijf kwartier geduurd en het begon om vijf minuten over twaalf in de middag. Erna was er niets meer van Swinemünde over. In het stadje lagen 23.000 lijken volgens de officiële cijfers, méér dan er vóór de oorlog inwoners waren, want er bevonden zich in die tijd tegen het einde van de oorlog veel vluchtelingen in de stad, vooral Duitsers uit Oost-Pruisen, en de haven lag vol schepen.

Mijn vader stak na het bombardement de Swine over om naar het Lager te gaan. In de rivier dreven de spullen van vluchtelingen die in een schip gezeten hadden, dat vóór en achter door voltreffers was geraakt. Van het Lager was niet veel meer over en menig van zijn collega’s had geen geluk gehad. Velen heeft hij dood of zwaargewond en bloedend teruggezien. Op het internet vond ik nog de naam van een Nederlander, Pieter Honkoop, die daar is omgekomen en die ook werkte bij de scheepswerf van Ernst Burmeister. Nico Hoogland vertelde me laatst nog dat hij het had overleefd, omdat hij op de scheepswerf werkte toen het gebeurde. Daar kon hij in de schuilkelder. Ook kwam mijn vader uit bij de marinekazerne. In de kelder lagen talloze gewonden en uiteengereten lijken. Hetgeen aanvrager toen heeft gezien, heeft een afschuwelijke indruk op hem gemaakt en is voor altijd in zijn bewustzijn gegrift … meldt de rapporteur. De gewonden konden in Swinemünde niet meer worden verzorgd en werden naar elders gebracht. De doden zijn in een massagraf begraven.

Als ze een fluitend geluid maakten dan waren ze veraf en zouden ze niet dicht bij je inslaan, maar als een brommend en dreunend geluid maakten waren ze dichtbij, zo vertelde mijn vader ons. Wij als kinderen dachten dus dat het de hele oorlog zo was gegaan. Dat oorlogen nu eenmaal zo gingen en dat dagelijks vallende bommen erbij hoorden en dat je door ervaring kon weten of ze dichtbij of veraf zouden inslaan. Mijn vader heeft het bombardement overleefd in de schuilkelder van het bedrijfje waar hij werkte.vii Het was een kleine, eigen schuilkelder achter de werkplaats. Op het laatste moment hadden nog veel mensen van buiten die kelder in proberen te komen, maar de meesten lukte dat niet. Na het bombardement hadden de overlevenden moeite om buiten te komen, omdat de ingang versperd was door grote aantallen lijken.

Om de mensen op de Lodzenstrasse 14 te kunnen opzoeken moest hij langs de puinhopen van het bombardement. En enkele dagen later wilde hij weten hoe de familie het er van af had gebracht. Het was streng verboden te plunderen en iemand die van de weg af ging werd als plunderaar beschouwd. Er stond de doodstraf op. Toen hij onderweg was naar die mensen kwam hij langs een schoolplein. Daar waren verschillende mensen opgehangen. Men had ze aan de strop gelaten als afschrikwekkend voorbeeld. Als hij erover sprak noemde hij altijd nog eens apart een vrouw, die daar had gehangen. En dit stuk van het verhaal kwam ook pas laat op de avond, want zijn verhalen over de oorlog hadden een ritme. Een soort ritueel was het. Op een bepaald voorbestemd punt, zo leek het wel, kwam het ene, op een ander punt kwam het andere, toenemend in verschrikkelijkheid. Soms ontlokte dit aan ons kreten als … dat weten we al. En dat ritme was meestal ook wel af te lezen aan de vloeistofspiegel in de fles Vieux die er altijd aan te pas kwam, want anders kon hij niet over de oorlog praten.  

Dat tafereel op het schoolplein moet hem erg geschokt hebben. Daarna kwam hij op Lodzenstrasse 14. Daar was ook niets meer van over. Hij trof zittend op de puinhopen van het huis de vader. De rest was dood, zijn vrouw, ouders en kinderen. Mijn vader was naar hem toegelopen en had het verhaal aangehoord. Vervolgens werd hij gezien door militairen. Die kwamen naar hem toe om hem op te pakken, omdat hij van de weg af was gegaan. De vader was daarop ontbrand in een een soort oerrazernij, zó buitenwerelds van toon in het aanschijn van van zo’n feit, – grausam was het Duitse woord dat mijn vader midden in een Nederlandse zin voor zoiets bezigde – dat de soldaten bang van hem waren geworden en mijn vader lieten gaan. En als hij het verhaal weer eens vertelde eindigde het altijd met – en dat was steevast op het allerlaatste, als de Vieux op was –  … en later heb ik gehoord dat hij drie dagen daarna de Oostzee in is gelopen. Dit verhaal komt in de stukken van de uitkeringsinstantie niet voor. Dat kon hij niet zomaar in een kantoor op klaarlichte dag vertellen.

III

Mijn vader is nog tot begin april in Swinemünde gebleven en hij heeft daar zo goed en zo kwaad als het ging proberen te overleven. Hij is door de Russen bevrijd en toen dat eenmaal was gebeurd, begon zijn terugtocht naar huis. Het verhaal dat hij altijd aan ons vertelde was geografisch wat simpeler dan uit het stuk van de uitkeringsinstantie blijkt.

Hij had de keus om met een schip naar huis te gaan, dat van de haven van Swinemünde vertrok, of over land. Vrienden drongen er bij hem op aan met een schip mee te gaan, maar hij heeft voor het land gekozen, omdat het eerste hem te onzeker leek. Er deden verhalen de ronde dat schepen tot zinken waren gebracht. Overlevenden van één zo’n schip, de Wilhem Gustloff, vergaan in de buurt van Dantzig, het huidige Gdansk, waren tijdens het bombardement in Swinemünde en kwamen daar alsnog aan hun einde. Hij vertelde ook dat veel van de gewonden uit Swinemünde naar Dresden waren gebracht en daar vervolgens omkwamen bij de bombardementen. Dit lijkt niet te kloppen, want het grote bombardement op Dresden is eerder geweest dan dat op Swinemünde. Nico Hoogland opperde de mogelijkheid dat Dresden misschien ook later nog is gebombardeerd. Hoogland zelf is in ieder geval met een schip gegaan, dat hem zonder veel problemen naar Kiel bracht.

Tot ongeveer drie weken na het bombardement is mijn vader dus nog in Swinemünde gebleven. Bij het bombardement waren de Russen al dichtbij, maar toen ze verder naderden moesten de dwangarbeiders van de Duitsers lopen naar Greifswald. Dat ligt ongeveer zeventig kilometer verderop naar het Westen. Het was een groot, internationaal gezelschap met onder meer Russen en Fransen. Daar aangekomen bleek Greifswald ook al omsingeld te zijn door de Russen. De Duitsers die hen bewaakten hebben toen de wapens weggegooid en zijn gevlucht, terwijl de dwangarbeiders daar door de Russen werden bevrijd. Die voerden ze weer 120 kilometer terug naar het Oosten, naar Stettin, het huidige Poolse Szczecin. De Russen hadden zelf nauwelijks te eten en de dwangarbeiders moesten voor eten zorgen door te bedelen en van het land te stelen. Na Stettin ging het naar Prenzlau en vandaar naar Bernau waar een woonwijk werd ontruimd voor de dwangarbeiders. Ze zijn daar drie dagen gebleven.

In de verhalen aan ons sprak mijn vader er altijd over dat hij van Stettin naar Berlijn gelopen was. Die tussenliggende plaatsen noemde hij niet geregeld, wél dat hij in Greifswald door de Russen was bevrijd. Hoe lang hij erover gelopen heeft weet ik niet meer, maar hij noemde vaak de afstand, 240 kilometer, en dat klopt precies met Google maps te voet. Hij overnachtte op boerderijen. Daar was hij zeer welkom, omdat de Duitsers erg bang waren voor de Russen. Er deden de gruwelijkste verhalen de ronde, vooral over de Mongolen, die op fietsen zouden komen. En blijkbaar had hij papieren die aantoonden dat hij geen Duitser was. Dat betekende een zekere bescherming. Hij vertelde vaker dat hij in plaats van de bewoners aan de deur ging, als er soldaten aanklopten. De Russen hadden een heilige ontzag voor papieren.

Hij liep dus naar Berlijn, waarschijnlijk in een groep, en wat hij daar altijd van vertelde is dat hij terecht kwam in het bevrijde concentratiekamp Oraniënburg, waar hij een kerkdienst bijwoonde. Op 21 april is Berlijn bevrijd. Adolf Hitler pleegde op 30 april zelfmoord. Dus ik neem aan dat mijn vader zo begin mei in Berlijn is geweest. Daarna ging het gemotoriseerd verder naar de plaats aan de Elbe waar de overdracht aan de westelijke geallieerden plaats vond. Dat was in Dessau. De groep was ondertussen geslonken tot zo’n tachtig personen, omdat ze niet allemaal naar het Westen moesten, neem ik aan. Ze werden in Dessau in een groot weiland ondergebracht. Toen het gerucht ging dat er in de buurt tyfus uitgebroken was, zijn de dwangarbeiders drie dagen lang de bossen in gevlucht. De Russen lieten ze ook in de steek, maar na die tijd werden ze weer door hen verzameld. Aan de oevers van de Elbe zijn ze geruild voor een groep Russische voormalige gevangenen. Aan de andere kant van de Elbe werden ze door de Amerikanen overgenomen. Ze kregen wat te eten en zijn ontluisd, hoewel dat door de Russen ook al eens was gebeurd.

Omdat in Duitsland alles plat lag moest hij naar huis via een zuidelijke route, zoals ook de moeder van Gé. Dit ging nu wel in veewagons. Die voerde hem langs München, uit de buurt waarvan ook zij haar terugtocht begon. Verder ging de reis per trein door Noord-Frankrijk – hij noemde altijd Metz – en door Luxemburg. In Luxemburg hadden ze allemaal de trein moeten aanduwen, omdat die een berg niet opkwam. Dat ze die trein hadden moeten aanduwen, dat maakte indruk op ons, want je duwt niet iedere dag een trein aan.

Mijn vader is lange tijd dood gewaand. Eens was er namelijk thuis een bericht van die strekking doorgedrongen. Sinds de inval in Normandië was er in ieder geval geen contact meer geweest. Dat was toen hij uiteindelijk terug kwam op 6 juni 1945 dus precies een jaar eerder. Hoe dat nu met dat bericht zat weet ik niet, maar uit onze streek zijn er nogal wat jonge mannen in Swinemünde geweest. Misschien is het van één van hen gekomen, want een groep is ook buiten Swinemünde te werk gesteld in een plaats verder naar het Westen, ik meen in Peenemünde. Misschien hebben ze wel gedacht dat iedereen die in Swinemünde was achtergebleven bij het bombardement was omgekomen.

Hij kwam thuis drie dagen vóór zijn eenentwintigste verjaardag, want zijn displaced persons kaart is gedateerd in Sittard op 6 juni, zo’n drie maanden na het bombardement op Swinemünde. En diezelfde dag nog, een woensdag, is hij thuis gekomen. Het begrip displaced persons kaart heb ik pas leren kennen uit het boek van Gé. En die van mijn vader bleek ik bij zijn oude passen te hebben. Er stonden ook zijn bezittingen op vermeld en dat waren alleen de kleren die hij aan had. Van Sittard uit is hij naar huis gelift. Ik meen dat hij altijd vertelde dat het een militaire vrachtwagen was. Midden in Swalmen ter hoogte van de kerk heeft hij zich laten afzetten. Dat had ook voor de deur kunnen zijn geweest, want wij wonen twee kilometer verderop aan dezelfde rijksweg. Hij is toen een paar honderd meter verder gelopen naar het punt waar de Swalm onder de rijksweg door loopt. Wat lager, rechts van de weg, aan de linkeroever van het riviertje, is hij zich gaan wassen. Ik moet er nog vaak aan denken als ik er voorbij kom. Hij zal zich er ook wel zijn gaan wassen om een ogenblik in zijn eentje te denken aan wat hij thuis zou aantreffen, want ook hij had immers een jaar niets gehoord.

Toen hij daarmee bezig was kwam een oude schoolgenoot voorbij op de fiets, boven over de brug. Die herkende hem onmiddellijk, maar ging zonder iets te zeggen meteen in de trappers staan en fietste in volle vaart dóór. Toen hij klaar was met zich te wassen is mijn vader weer gaan lopen. Een eindje verder zag hij van een afstand ter hoogte van Funda, een kruidenierswinkel die ik ook nog heb gekend, aan de andere kant van de weg met de fiets zijn eigen vader aankomen. Toen die dicht genoeg in de buurt gekomen was om hem te herkennen draaide ook die zich om en fietste aan de verkeerde kant van de weg zonder iets te zeggen of te roepen naar huis terug alsof de duivel hem op de hielen zat. Blijkbaar was die jongen het thuis gaan zeggen, dat mijn vader eraan kwam.

En daar eindigt het verhaal. Vóór de werkelijke thuiskomst stopt het. Hoe die gegaan is kan ik niet meer nagaan, want de vijf dramatis personae zijn er niet meer. En we zijn ook nooit op het idee gekomen het te vragen. Of ze allemaal aan de weg stonden, of zo. Het volgende beeld in de verhalen is pas dat hij zich ’s avonds aan de pomp stond te wassen en dat ze hem steels vanuit het deurgat bekeken, of er niets was geweest in de oorlog. Mijn vader grinnikte daar dan altijd een beetje bij. Zo van … maak je dat ook nog mee. Wat ik daar dan uit afleid is dat zijn ouders misschien bang waren dat er iets op zijn huid te zien was en wie weet wat dat dan kon betekenen in hun gedachten.  

IV

Swinemünde is door het bombardement van de aardbodem verdwenenviii en de geallieerden hebben na de oorlog besloten dat het niet meer Duits was en als een nieuwe Poolse plaats verder zou gaan. De Duitsers die er nog woonden zijn allemaal in de winter van 1945 -1946 verdreven of vermoord. Een getal van 30.000 in de hele streek wordt genoemd. Swinemünde is dus inderdaad verdwenen, de bewoners ervan, de herinnering eraan. Er zijn geen slachtoffers als groep. Alleen individuele weemoedige verhalen van mensen die elkaar sindsdien nooit meer hebben ontmoet. Zeker woont haast niemand van toen er nu meer. Slechts de massabegraafplaats, het Golm, aan de Duitse kant van de grens met het beeld van de treurende moeder herinnert nog aan zijn bestaan in het verleden, en wat vergeelde ansichtkaarten van het oude Swinemünde als schilderachtige badplaats met zijn talloze strandstoelen. Maar in de persoonlijke levensverhalen weet menigeen wat Swinemünde ooit is geweest en ook bij ons thuis weten we dus wel wat Swinemünde was. Mijn vader is op 2 augustus 1994, op zeventigjarige leeftijd, onverwacht overleden, drie jaar na het rapport van de uitkeringsinstantie.

Ik heb mijn vader het bombardement op Swinemünde nooit horen veroordelen. Ook nooit horen zeggen dat het goed was trouwens. Die veroordeling hoor je tegenwoordig wél vaker. Zo komen het soort verhalen waarschijnlijk de wereld in dat het bombardement bij de Amerikanen was besteld door de Russen, die immers toen voor de poorten van het stadje lagen. De Russen ontkennen dat weer. Ook wordt er getwijfeld aan het aantal doden. Hoogland zegt dat het aantal moeilijk te betwijfelen valt. Het lijkt hem waarschijnlijk. En die heeft het ook allemaal gezien.

Wij als kinderen hebben ons nooit afgevraagd wie er bombardeerde. De politiek kwam niet aan de orde. Oorlog was het toppunt van alle kwaad, het ergste wat er kon gebeuren. Het enige wat ik eens heb gehoord van politiek is, dat er een Nazi zat in de Duitse kant van de familie en iedereen paste voor hem op, wat je zei als hij erbij zat. Want die had de kolder in de kop. En toen mijn oma lang vóór de oorlog eens in Brüggen mensen stenen had zien gooien door de ruiten van een Joodse zaak, kwam ze thuis, zette haar tas op tafel en zei in het Rheinlands … es jibt Krieg. Het kwaad was weer in aantocht. Dat was zover als politiek ging bij ons. Het was zelden een thema. De gewone man kwam tussen de raderen, dat was alles. De eerste echtgenoot van oma is het ongetwijfeld ook nooit zelf ingevallen om Frankrijk binnen te trekken. Hij moest gewoon. Mijn vader vertelde wel eens dat een groep jonge mannen bij hem langs kwam om samen een vrouw, die met de Duitsers had geheuld, de haren af te gaan knippen. Ze waren al naar haar onderweg. Hij is niet meegegaan. Hij ergerde zich ook altijd aan het behangen met medailles na de oorlog van mensen die gewelddadige acties van verzet hadden ondernomen, strategisch van geen enkel belang en ten koste van veel mensenlevens als gevolg van wraakacties door de Duitsers.  

In onze buurt was in het laatste jaar van de oorlog veel gevechtsactiviteit tussen de geallieerden aan de westzijde van de Maas en de Duitsers aan de oostzijde. Een broer van mijn moeder is zo op negenjarige leeftijd omgekomen, een granaatscherf door zijn hals. Een andere broer werd met tuberculose opgenomen in een sanatorium in Noord-Holland. Zij zijn nooit bij hem op bezoek geweest en het enige wat ze na een jaar nog van hem hebben gehoord is door een brief van een kloosterzuster. Zij meldde dat hij overleden was, – voorbeeldig gestorven – en begraven op Buitenveldert.

En anderzijds is de Duitse kant van de familie ook getroffen. Zij werden geëvacueerd om dezelfde reden als de mensen aan deze kant van de grens, maar zij naar een gebied in het Zuidwesten van het vroegere Oost-Duitsland. De oudste halfzus van mijn oma verloor in de oorlog haar beide schoonzonen en haar enige zoon, aan het Oostfront, zo werd gezegd. Misschien wel in de ketel van Stalingrad, maar dat weet ik niet zeker. Op het kerkhof van Brüggen waar ondertussen ook de weduwen begraven liggen, ziet men hun namen nog, zonder sterfdatum, want die is nooit bekend geweest.

V

Wat is het nut van dit soort weemoedige verhalen? Zo vraagt men zich af. Verhalen van mensen die al bijna vergeten zijn. Als ík dit niet opschrijf doet niemand het meer. Gebeurtenissen in een stad die niet meer bestaat. Als dit zin moet hebben waar komt die dan vandaan?

Maar eerst nog zo’n verhaal, van wat toevallig gisteren is gebeurd. Om het in het heden te plaatsen. Ik ben nu in San Francisco in de buurt waarvan ik na mijn middelbare schooltijd voor een jaar als uitwisselingsstudent ben geweest, juist op dit moment veertig jaar geleden. Een soort gedenkreis om het jubileum te vieren. Maar natuurlijk ook een soort retraite, want anders kan ik niet reizen en anders is er natuurlijk ook gewoon niets aan.

In die tijd deed ik daar het laatste jaar van de high school, op de Rancho Cotati High School in Rohnert Park. De studenten waren in Amerikaanse gezinnen, maar op ons werd ook gepast door het hoofd van het chapter, de afdeling van die uitwisselingsorganisatie, de American Field Service,ix ter plaatse. Bij mij was dat Dorothea Swanson. Zij leek toen een oudere dame. Achteraf, nu ik wat meer gegevens weet, moet ze 69 jaar zijn geweest. In die tijd was ze drie jaar weduwe. Zij had de functie van chapterpresident in een kleine plaats, Petaluma. Daar was maar één student, Ulla Pirkola uit Finland, en die had hele erge heimwee. En mij had ze dus, maar ik viel ook nog onder een ander chapter, dat van Santa Rosa, omdat in de plaats waar ik woonde, nog geen chapter bestond. Ik was de eerste student daar. Zelf had ze geen kinderen en er was ook geen familie in de buurt. Ergens veraf een nichtje of zo. Op het einde van het jaar heb ik bij haar vóór het huis de berm schoon gemaakt. Er stond te veel droog, opgeschoten gras, zoals dat in Californië overal was in de zomer. Ik kreeg er wat extra geld voor. Zij leek mij eenzaam, zeker achteraf, want op die leeftijd zie je niet zoveel, en zij moet me zo’n beetje voor een zoon hebben aangezien. Bij het afscheid gaf ze me de manchetknopen van haar man. Daar heb ik er nog één van – de andere is in de loop der tijden verloren gegaan – en die hangt nu na bijna veertig jaar nog aan een kettinkje aan de muur. Ik heb lang met haar geschreven, één brief per jaar met Kerstmis. Haar brieven hadden iets saais, zoals zij zelf ook een beetje saai was, en ik weet dat ik er altijd voor moest gaan zitten en dat ik daar de tijd soms niet voor had. Maar ik heb het toch gedaan, tot lang in de tachtiger jaren, meen ik, maar opeens hielden de brieven op. Ze zal wel overleden zijn of dement zijn geworden, dacht ik toen. In 1995 ben ik voor de eerste keer eens terug gegaan naar die streek in Amerika en ik heb aan dat huis aangebeld, maar de vrouw die wat argwanend achter het vliegengaas van de deur bleef staan zei … the lady has unfortunately passed away.

Aan het begin van dit jaar zat ik midden in de nacht eens te googelen op de huisartsenpost, want er was niet veel te doen, en daar vond ik ineens haar naam. Op een lijst van mensen die begraven waren op het Cypress Hill memorial park in Petaluma. Ze bleek pas in 1994 overleden te zijn, dus pas een jaar voordat ik na zo lange tijd aanbelde bij haar huis. Ze zal wel ergens in een verpleeghuis gestorven zijn, want ik kan me niet voortstellen dat die brieven ooit zomaar opgehouden zouden zijn. Gisteren reed ik weer eens rond in die streek – ik had in de buurt een eetafspraak – en ik heb het kerkhof opgezocht. Immens groot is het, dus ik dacht dat ik het graf wel niet zou vinden. Ik wou het al opgeven, toen ik in de verte een gebouwtje ontwaarde met wat kapotte grafstenen tegen de muur. Het bleek echter ook een kantoortje te zijn en een bijzonder vriendelijke dame, zoals alleen Amerikanen oprecht vriendelijk kunnen zijn tegen een  wildvreemde, keek mij medelevend aan, toen ik het verhaal vertelde, en zocht het graf op uit het archief. Was her husband Gunnar? Dat wist ik niet, hoewel ik één van zijn manchetknopen heb. Toen gaf ze aanwijzingen en printte ze ook uit – in the garden of devotion, make a turn at the Bible wall, walk to the third cypress, look for the row which starts with Cochrane and in that row you’ll find her. Niet het graf, maar haar dus. En zo vónd ik het graf. Ze was begraven samen met haar man, Gunnar Walfrid. Ik heb vaak door al die jaren heen aan haar gedacht en ook tot haar gebeden – want vóór haar bidden zal niet nodig zijn geweest- en ik had nooit verwacht dat ik nog eens te weten zou komen waar ze begraven was. Ik had geen bloemen, maar zoals gewoonlijk heb ik wel wijwater bij me als ik lange tochten maak. Dus heb ik met wijwater kruisjes gemaakt op haar graf en dat van Gunnar. Zij droogden meteen op door de felle zon op de hete steen.

Daarna ben ik naar het huis gereden. Het dorre gras was vervangen door een droogtebestendige grondbedekker en de argwanende bewoonster van het huis door een bordje aan de elektriciteitspaal waarop stond … neighbourhood watch, if I don’t call the sheriff, my neighbour will. Ik hoop dat ze een beetje bang zijn geworden van mijn donkere auto, pak met stropdas, zonnebril en fototoestel. Misschien dachten ze wel dat ik van de FBI was en zaten ze binnen te bibberen. In ieder geval heeft de sheriff zich niet laten zien.

Toen reed ik naar de eetafspraak. Dat was in de buurt, in Novato. En daar hoorde ik het emigratieverhaal van die mensen. Hij had als zeventienjarige contact gemaakt met de Amerikanen op het einde van de oorlog in zijn geboortestreek bij ons in de buurt aan de westzijde van de Maas, ondergedoken voor de Arbeitseinsatz, en was hun vertaler geworden. Hij maakte het Ardennenoffensief mee in Sint Vith en trok verder mee Duitsland in tot aan de Elbe toe. En direct erna is hij ook naar Amerika geëmigreerd. Met de boot naar New York, waar hij Ellis Island kon overslaan wegens zijn goede papieren en met de trein kwam hij naar San Francisco, waar hij op de dag van aankomst al een baantje kreeg in het bekende Saint Francis hotel. In latere jaren heeft hij een succesvol bedrijf opgebouwd in Californië.

Toen ik ’s avonds laat over een mistige Golden Gate brug – met weinig zicht laverend langs road works, lane changes en veel knipperende, gele lampen- terug reed naar San Francisco, en eraan dacht hoe ik eens op 7 augustus 1971 dezelfde brug in de andere richting overging vroeg in de morgen, een nieuwe toekomst tegemoet gaande, overviel me een gevoel van weemoed, ook omdat ik moest denken aan al die mensen die ik veertig jaar eerder had ontmoet, nu ontraceerbaar over de hele Verenigde Staten verspreid. In het dorpje woont bijna niemand meer, die ik nu nog ken.

VI

Oorlog en Vrede van Leo Tolstoj zit vol met dit soort verhalen. Het ontleent er zijn onsterfelijke schoonheid aan. Maar op het einde blijft ook Oorlog en Vrede in de lucht hangen. Als je de latere levensloop van Tolstoj bestudeert, dan eindigt Oorlog en Vrede in het niets, in een … en wat nu dan? Er ontbreekt iets aan de schoonheid. Er hangt al een lichte, nauwelijks waarneembare, maar onmiskenbare lucht van bederf omheen. Die schoonheid is vergankelijk en wat is er dan de zin nog van geweest? Oorlog en vrede is doordrenkt van weemoed en het eindigt in weemoed. Wat was de zin van het vergeten, eenzame bestaan van Dorothea Swanson? Mijn vader kwam terug uit de oorlog en zijn verhaal zal binnenkort vergeten zijn. En wat was de zin van de verhalen van al die mensen over wie niemand meer schrijft?

Als ik de terugkeer van mijn vader uit de oorlog beschrijf hoort in de rij van feiten in zijn leven ook de dood van mijn moeder. En als je zijn weemoedige verhaal wil vertellen is dat een feit dat bij zijn leven hoort. Het is misschien genoeg als ik het hier aanduid met een enkel voorval dat hij later vaker vertelde. De gebeurtenis hoorde bij het ritueel van Swinemünde, helemaal op het einde van de avond.

Mijn oom, dezelfde ome Hein, wist van de ongeneeslijke ziekte van mijn moeder en de huisarts had hem gevraagd een oogje in het zeil te houden en hem te waarschuwen als het slechter ging. Verder wist niemand er iets van. Hij kwam iedere dag even tegen één uur in de middag bij ons langs, als hij naar de fabriek ging, enkele minuten of minder. Dat was om mijn oma op te zoeken die bij ons inwoonde en hij had dat altijd al gedaan. Dat kwam dus goed uit, want zo kon hij mijn moeder in de gaten houden zonder dat iemand het merkte.

Een keer was mijn vader aan het klagen tegen mijn oom dat die vrouwen van tegenwoordig toch niet veel meer deden. Mijn moeder had bijvoorbeeld die week de was niet gedaan. Mijn oom was toen net aan schoffelen, het onkruid tussen de prei uit. Hij had niet zo veel gezegd op wat mijn vader vertelde en had maar voorovergebogen gestaan over zijn schoffel. Wat mijn vader wél opviel – en dat had hem enigszins verwonderd, eigenlijk pas toen hij alweer op weg terug was naar huis -, was dat mijn oom gaandeweg zijn klaagzang ook de prei mee had omgeschoffeld.

Toen Tolstoj het open einde van Oorlog en vrede zag, zakte hij weg in een bestaanscrisis, die hem tenslotte dreef naar het geloof. Hij werd de profeet van het oude Rusland. Geen perfecte profeet, want Maxim Gorki verzuchtte dan soms … o, o, dat eeuwige gemoraliseer van hem. En ondertussen leefde hij ook zijn eigen verhaal, de strijd om de rechten van zijn werk tussen zijn volgelingen en zijn vrouw. Hij leefde twee levens, dat van een goeroe die de uiterste tekst wilde schrijven en zijn eigen weemoedige verhaal. Het was een strijd op leven en dood. Hij kon zijn oude boeken van vroeger niet meer lezen, omdat hij er de onbeantwoorde vraag in zag. De theorie klopte niet meer en daarom stonden ze hem tegen.

Hij heeft het proberen op te lossen in het goede daden doen. Hij wilde zichzelf perfect maken. Op een gegeven moment schrijft hij Opstanding waarin hij de kerk verwijt dat ze niets doet voor de armen en collaboreert met de staat. En daarom wordt hij geëxcommuniceerd. Dat er niet zo’n groot verschil mag zijn tussen arm en rijk, dat weten we ondertussen wel. Maar ondertussen weten we ook dat alle oplossingen die er bedacht zijn zonder dat allersimpelste, dat ieder mens in zijn hart weet, jammerlijk hebben gefaald. Alles wat die volgelingen van Leo Tolstoj hebben bedacht heeft niet gewerkt. Totale omwentelingen in het denken brachten voor Rusland nog meer ellende als voorheen. Zijn volgelingen hebben het niet lang overleefd. Hun verhalen hebben het ook niet overleefd. De Tolstoj-gemeenschappen, die op menig plaats in de wereld opgericht zijn evenmin. Maar er is een foto uit 1918, gemaakt in de winter in de sneeuw, waar zijn vrouw aan zijn graf staat, de vrouw die Oorlog en Vrede tijdens het schrijven zeven keer voor hem heeft gekopieerd. Die foto vat het verhaal samen, dat Leo Tolstoj tenslotte eeuwig heeft gemaakt. Tenslotte ook zijn trouw aan dat verhaal. De rest was dienstwerk, belangrijk, maar niet het wezenlijke.

VII

Ik kan me eens een terloopse opmerking van mijzelf tegenover mijn oma herinneren. En die herinner ik me waarschijnlijk door wat hij bij haar teweeg bracht. Zij stond aan haar dressoir met lampetkan, zeepbakje en de fles berkenwater en ik stond bij haar nachtkastje met kruisbeeld, zilverachtig op zwart hout, en de crèmekleurige, mechanische wekker. In de hoek was het Heilig Hartbeeld, het standaardbeeld van Jezus uit die tijd met op de buitenkant zijn hart, waar aan de bovenkant de vlammen uitslaan van de liefde. Er stonden stoffen bloemen voor, gemaakt van rood fluweel en groene blaadjes van een andere stof. Mijn oma had mij waarschijnlijk gevraagd wie er nu belangrijker was, zij of mijn tweede moeder, want tussen die twee ging het in het begin niet zo goed. Wat ik antwoordde weet ik wél nog. Mam natuurlijk want die leeft langer.

Dat Hij me maar komt halen … zei ze op het einde van haar leven. En dan gingen wij zeuren dat ze toch nog maar wat langer bleef, maar die winter is zij toch gestorven. De laatste foto die ik van haar heb is gemaakt met het fototoestel dat ik pas van haar had gekregen, op de morgen van Sinterklaas, als wij haar onze cadeautjes laten zien. Zij zit rechtop in bed met haar vlecht nog los en de crèmekleurige wekker staat op kwart over zes. Zij had geen ander leven geleid dan dat van de heiligen, ondanks de fouten die zij net als de heiligen ook heeft gehad. Zij wist dat en de heiligen die dat tenslotte ook hebben geweten zijn juist door dit besef heilig geworden. En toen ze zei, dat Hij haar maar moest komen halen, zat er geen onrust meer bij. Boven waren ze allemaal op haar aan het wachten. Zelfs die mensen uit een ver verleden, vergeten door iedereen behalve door haar en over wie zij tegenover ons nauwelijks gesproken had. Zij was aan de weemoed voorbij.

De heilige die niet kan terugkeren naar het gewone leven is eigenlijk geen heilige. De echte heilige moet in staat zijn de mensen de sprookjesachtig mooie gloed van hun eigen leven waar te laten nemen. Leo Tolstoj maakt van het gewone leven een sprookje. Hij wist wel dat hij dit deed, maar het heeft lang geduurd voordat hij besefte, dat hij hiermee dichter bij de waarheid zat dan met zijn werk als profeet.

Misschien geeft dit wel uitsluitsel over de vraag van de weemoedige verhalen. Wat je omzwervingen ook zijn geweest, toch moet je daarheen terug. Als je die verhalen geen eeuwige zin kunt geven, dan zijn je tochten voor niets geweest. Een vlucht naar de hemel alleen is niet mogelijk. Dan zul je een keer moeten zeggen … factus sum sicut passer solitarius in tecto … ik ben geworden tot een eenzame mus op het dak. En alleen het verhaal op aarde is ook niet genoeg. Je zult de hemel op aarde moeten vinden, anders wordt het met de hemel later ook niets. Daarmee zijn die omzwervingen niet zinloos geweest, want het was jouw weg, zoals hij van het begin der tijden bedoeld is. Jouw weg is zo bedoeld geweest en er kan een dienstwerk aan vast zitten dat andere mensen helpt. Tenslotte heeft Leo Tolstoj het groene stokje van geluk waar hij in zijn kindertijd samen met zijn broertjes naar had gezocht ook gevonden. In het ravijn van Zaseka, op enkele passen afstand van waar ze het zochten en op enkele passen afstand van de plaats waar hij zich heeft laten begraven.

Teruggekomen in het hotel zie ik het boekje dat tijdens dit verblijf mijn leidraad is …  de zwarte nacht van de ziel … van Sint Jan van het Kruis. Ik besef dat voor mij alleen via die weg, zo wonderschoon beschreven door de Spaanse mystici, de verhalen van weemoed zin kunnen hebben. Niet door ze te verdringen of door ze weg te redeneren – het is maar spitten in het verleden- maar door ze zin en schoonheid te geven zoals ze waren. Want wat ook het antwoord is dat de mens vindt, het moet deze verhalen laten stralen. Sint Jan van het Kruis en Teresa van Avila zochten hun hele leven naar de hemel en hier hebben zij omwegen voor moeten afleggen, die weinigen begrijpen, maar zij vonden tenslotte de hemel op aarde en vervolgens was hun dood maar een rimpeling in de tijd. Zij hebben het licht gevonden dat de schepping beschijnt, de liefde die nooit vergaat en onvernietigbaar is.

Laatst was ik bij een jonge patiënt die stierf. En dan kom je wel eens tot een gesprek dat niet zo direct bij de dokter hoort. Het wezen van hem, dat wat hij werkelijk was, dat is onvernietigbaar, dat heb ik gezegd en dat geloof ik stellig. Ja, dat geloof ik werkelijk. Niets van wat er in hem ooit is geweest van goedheid en liefde verdwijnt voorgoed. Het blijft voor altijd bestaan. Ik moest denken aan die onsterfelijke passage in Kinderjaren, als de jonge moeder sterft … zal mijn liefde voor jou en de kinderen tegelijk met mijn leven eindigen? Ik heb ingezien dat dit onmogelijk is. Te duidelijk weet ik dat op dit ogenblik, om te kunnen aannemen dat dit gevoel, waar­zonder ik mij geen bestaan kan indenken, ooit vernietigd zou kunnen worden. Mijn ziel kan niet voortbestaan zonder de liefde tot jullie: en ik weet dat zij eeuwig zal voortbe­staan, alleen al doordat een gevoel als mijn liefde niet zou kunnen ontstaan als er ooit een einde aan zou moeten komen. Het enige dat niet vergankelijk is is de liefde preekte de profeet Lev Tolstoj later, maar dat schreef hij dus ook al in Kinderjaren.

Daarom is het na deze weemoedige verhalen een  ontzaglijk genoegen te mediteren over de woorden van Sint Jan, want die gaan over wat er eeuwig is in het bestaan. Wat er daarvan was bij al die mensen die vergeten zijn, dat bestaat nog altijd. Het mooiste verhaal van weemoed in de Bijbel is wel dat van de Emmaüsgangers. Men ziet ze voortgaan in al hun verlorenheid. Hun weemoedige verhaal is hun geschiedenis met Jezus, maar deze is al voorbij na die laatste dagen in Jeruzalem. Het verhaal ligt al in het verleden. En de zin van wat er is geweest, die is hun volkomen duister. Totdat Jezus zélf hen achterop loopt en hun alles uitlegt. Als ze tegen het vallen van de avond bij de herberg komen doet Jezus net alsof hij verder moet gaan. Ik heb me altijd afgevraagd waarom hij eerst net deed alsof hij verder moest. Het is een dramatisch ogenblik van aarzeling voor hen. Het is het verschil tussen zijn en niet zijn. Als door een instinct dringen zij bij Hem aan dat Hij bij hun blijft. En dat wordt hun redding. Zo komt het tot het beeld dat in alle kunst zo vaak is vereeuwigd, als zij Jezus herkennen aan het breken van het brood. Daarmee is ook de weemoed in hun eigen verhaal voorgoed gebroken.

De apostelen zijn volgens de legendes over de hele wereld heen getrokken en ze hebben elkaar waarschijnlijk zelden of nooit meer gezien. Johannes kwam tenslotte op Patmos terecht. Thomas is in India beland. Petrus, Paulus en Andreas zijn terechtgesteld, Petrus op de kop aan het kruis, Andreas aan het naar hem genoemde kruis, maar Jezus was altijd bij hun … so they have found paradise on earth. Ik denk daarbij aan de grote Andreaskerk van Rome, de Sant’ Andrea della Valle. Daar zit ik vaker ’s morgens met de paters in de koorbanken voor het morgengebed. Boven ons zijn er de enorme wandschilderingen over de laatste momenten van Andreas, zijn kruisiging, zijn moment van sterven, en zijn graflegging, allemaal in een weelderige Barokke stijl met enorme mensen en grootse emoties, maar als wezen van dit alles heeft de schilder bereikt een mens te laten zien in de laatste gelukkige ogenblikken van een gelukkig leven, bij wie de drempel naar de eeuwigheid wordt overschreden in monumentale ogenblikken van de allergrootste glorie.

Voor de apostel Johannes wordt zijn weemoed opgelost in het visioen van de Apocalyps, dat slecht te begrijpen is als je het niet ziet als onderdeel van zijn persoonlijk verhaal. Dat heeft onvolmaakte trekken zoals die van de weemoed. Johannes onder het kruis is nog niet de Sint Jan op Patmos als hij zijn evangelie schrijft. Pas tegen het einde komt het visioen tot een apotheose en dan hoef je niet in al te grote metaforen te denken als je voor de grote verdrukking en voor hem die dorst heeft de vragen van de mens leest over zijn bestaan … dat zijn degenen die uit de grote verdrukking komen, die hun kleren hebben wit gewassen in het bloed van het lam (Apok.21,6) … en … aan hem die dorst heeft zal ik om niet te drinken geven uit de bron van het water des levens (Apok.21,6).

Het is al laat als ik nog zit te lezen in Sint Jan van het Kruis. Hij schrijft over de donkere nacht van de ziel. En hij schrijft erover als de ziel de donkere nacht eindelijk verlaat. Ja, dan pas ben je aan de weemoed voorbij en openen zich de door het mensenverstand nooit bevroede poorten van geluk. Zoals Paulus zegt … geen oog heeft ze gezien, geen oor heeft ze gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, al wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben ( 1Kor 2,9).

Vanaf de plaats waar ik zit kan ik de baai van San Francisco overzien, maar het is nacht en ik zie alleen maar vaag de mist, die nog steeds opkomt vanuit de oceaan. De lichtjes van de stad zijn er wazig door en hebben een kleurige halo om zich heen. Het vuurtorenlicht van Alcatraz flitst gedempt in de verte zijn monotone ritme. Doffe, laagtonige scheepshoorns weerklinken aanhoudend vanwege het slechte zicht. De schepen zijn op weg naar de Golden Gate en vandaar naar de Stille Oceaan, naar verre bestemmingen.

Wim Beurskens

i  WUBO wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945

ii  in het rapport staat 4 oktober

iii Pelkatoffels met saus, dagboek van het werk in Ostwine van 17 sept. 1942 tot 14 juni 1945 ( herschreven naar het origineel door A.H. van Elk), Boskoop november 2011.

iv In het paspoort uit die tijd tref ik Aufenthaltserlaubnissen aan, in de vorm van een stempel. Eentje is er gedateerd op 11 januari 1944, uitgegeven door de Landeskreis Usedom-Wollin. Dat was het bestuursgebied waarin Swinemünde lag. Dat oponthoud is dus nooit meer officieel beëindigd.

v Nico Hoogland is inmiddels ook overleden, in 2012.

vi Bohaterów Września

vii Ernst Harms heette zijn baas.

viii VPRO NRC Handelsblad “het geval Swinemünde” Swinemünde 1945. De Oostzee-badplaats en de haven Swinemünde (Swinoujscie) ligt op het eiland Usedom (Uznam) in de monding van de Oder. Begin maart 1945 was dat al bijna een frontstad. Het Sovjetleger stond heel dichtbij voor het naburige delta-eiland Wolin, maar was nog te zwak om naar de eilanden over te steken. Swinemünde had in 1945 zo’n twintigduizend inwoners. Bovendien bivakkeerden er in de stad vele duizenden Duitse vluchtelingen uit alle mogelijke steden in Oost-Pruisen, om te beginnen met Königsberg (Kaliningrad) en Danzig, en de overlevenden van het tragische schip Wilhem Gustloff.

De bekende, alom aanvaarde lezing is dat Swinemünde op 12 maart 1945 werd aangevallen door duizend Amerikaanse bommenwerpers, die het stadje met de grond gelijkmaakten, met 23.000 als het officiële slachtofferaantal. Dit bombardement wordt in de literatuur in een adem genoemd met andere grote gevallen van ‘morale bombing’: Hamburg, Keulen, Darmstadt, Pforzheim, Dresden. Met dit gegeven als uitgangspunt heb ik verslagen van ooggetuigen, allerlei artikelen, archivale vluchtgegevens van de USA Air Force Chronology, archivale weerberichten en alles wat maar met ‘Swinemünde’ te maken had, doorgeploegd. Vervolgens heb ik contact opgenomen met Poolse beroeps- en amateur-historici in Swinemünde (dwz. nu Swinoujscie), die zeer behulpzaam bleken te zijn. Via hen heb ik ook gebruik kunnen maken van de materialen van hun zuster- en broederhistorici aan de Duitse kant van de grens.

Dit is wat er uit de verschillende bronnen te reconstrueren viel:

Het bombardement van 12 maart 1945 was een dagbombardement, dat begon om 12.05u (en niet ’s nachts, Geert). Er waren geen 1.000, maar 671 zware viermotorige bommenwerpers (B-17 en B-24) van de Achtste US Luchtvloot. Ze werden beschermd door 412 Mustangjagers. Van een hoogte van ongeveer 6.000 meter werd er 1.609 ton bommen gedropt, bij elkaar 3.216 bommen. De aanval kwam in golven en duurde bij elkaar een uur: het begon in de havens en bij de zee, daarna werd de stad zelf getroffen en tenslotte het rangeerstation van het spoor.

Dit bombardement is beschreven als ‘verschrikkelijk wreed, maar militair volkomen zinloos’ (bijv. in Das Inferno von Swinemünde, een boekje met ooggetuigenverslagen). De West-Duitsers hielden altijd vol dat het Rode Leger het bombardement bij de Amerikanen heeft besteld. De DDR-Duitsers en de Polen waren er daarentegen van overtuigd dat de Sovjetkameraden van niets wisten. De officiële Sovjetlezing was dat de Amerikanen de Russen wilden intimideren door de kracht van de Amerikaanse luchtmacht te demonstreren.

ix AFS American Field Service, gebaseerd in New York City. De organisatie is begonnen als hospitaaldienst op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, vandaar de naam. Later stelde zij zich tot doel begrip en vrede tussen de volken te bevorderen door het uitwisselen van jonge mensen.